ZEELAND MEST AND? Schokeffekt t( 8 Minister Winsemius houdt van over zichtelijke planning. Dat uit zich tot in de naamgeving van milieuproblemen. Thema's in zijn milieubeleid zijn ver zuring, verspreiding (van milieuge vaarlijke stoffen), verwijdering (van af val), verstoring (door lawaai, ontplof fingen, stank), verdroging, verarming (van het milieu in ontwikkelingslan den) en.... vermesting. Een woord, uit gevonden om in het rijtje te passen, maar het geeft wel iets wezenlijks aan. De vermesting van het Nederlandse milieu, zowel water als land, geeft aan dat voor het gespreid dumpen van de gigantische mestoverschotten uit de bio-industrie iedere hektare land bouwgrond nodig is. En dat de overbe mesting dan nog zo groot is dat deze landbouwgrond, het omringend water van sloten, rivieren en meren en het grondwater uiteindelijk ongeschikt worden voor ieder ander doel dan mestdumping en het verbouwen van de paar landbouwgewassen die dit kunnen verdragen. volgens stikstofnorm Sterker nog dan bij verzuring, waar de technische middelen aanwezig zijn om de oorzaken in vergaande mate te be perken, is het probleem van de vermes ting niet op de gebruikelijke manier aan te pakken. Normaal gaat het immers zo, dat bedrijven die een milieuprobleem veroorzaken een vergunning met voor waarden krijgen opgelegd en soms zui veringsrechten betalen. Dat lost het probleem niet op, maar het verkleint het wel tot meer of minder redelijke pro porties. Bij vermesting is deze aanpak niet effektief. Nodig is een aanzienlijke inkrimping van de bedrijfstak bio- industrie, met alle pijnlijke konsekwen- ties voor de betrokkenen vandien. Daar schrikt Winsemius, en zijn kol- lega Braks nog meer, tot nu toe voor terug. Hij probeert een tussenweg: ver plaatsing van het probleem door mest- transport op grote schaal. Van de bio- industrieprovincies Brabant, Limburg Gebieden met een mestoverschot volgens fosfaatnorm en Gelderland naar „lege" provincies, zoals Zeeland. Is het geschetste beeld niet te zwartgal lig? Als we landbouwkringen mogen ge loven wel. Daar is het „probleem-be- wustzijn" in enkele jaren tijd flink toe genomen, maar mikt men nog steeds heel nadrukkelijk op technische maatre gelen en verplaatsing. Zo stelt de specia list milieuhygiëne van het Landbouw schap, ir. J. Gerritsen: „Er is in land bouwkringen te lang gedacht, dat de milieuproblemen zich wel zouden op lossen. Dat was op zich ook geen gekke gedachte, want praat je over meststoffen zoals varkensmest, dan heb je het over stoffen met een aanzienlijke bemes- tingswaarde. Maar zoals voor alles, geldt ook hiervoor de wet van de vermin derende meeropbrengsten. Op een be paald moment heb je ergens zoveel van, dat men het niet eens meer voor niks wil hebben. Dan zit je met een produkt dat door zijn bemestingswaarde tien tot twintig gulden per kuub waard is. Maar in de direkte omgeving wordt het er niet DOOR JAN DE VB voor betaald, omdat er te veel van is. moeten de stoffen daar naar toe waaj het er wel voor over hebben, maar d het probleem dat de transportkosten ger liggen dan de opbrengsten en n er geld bij". Een pleidooi dus voor een groter» voor de mestbanken, die nu een slon V2-\ miljoen ton mest uit de bio-ir striegebieden naar elders vervoeren; taald door de overheid en de bio-ir strie zelf. Dat zei Gerritsen in 1983. nog gewezen te hebben op nieuwe t< nieken om mest te drogen (vermin transportkosten), om stank te bes den, om het in de grond te injektere plaats van de mest over de grond hee sproeien was zijn konklusie: „De int sieve veehouderij is eenbedrijfstak di ontzettend snel is gegroeid, dat de d op het milieu wel te groot moest worci Maar deze sektor zit met alles wat e hoort zo perfekt in elkaar en opereer suksesvol op de wereldmarkt, dat hij 2; wel in staat zal zijn de werkelijke p blemen op te lossen. Dat is ook in J belang van de sektor zelf. Men moet da: bedrijfstak graag willen hebben in er land". U Sindsdien is er het schokeffekt p weest van de Interimwet van Bral sa Winsemius, die vanaf eind 1984 deic breiding van bio-industrie in de koncei tratiegebieden geheel onmogen maakt. Nog maar net van deze klap y komen, geeft ir. A. J. Latijnhouwi voorzitter van de boerenstuurgrs Mestproblematiek Noord-Brabant provincie die bijna de helft van de Ifj derlandse mestvarkens, leghennen y, slachtkuikens herbergt) als zijn meniri „Met wat nuanceringen en wat mi icc abrupt, zouden wij ook een mes tv 11 dening hebben opgesteld die inhield e afremmen van de veestapel, afremno van de mestproduktie en eventueel e vorderen van de mestafzet". De groei is er dus uit, tenminste ia!* koncentratiegebieden en dat wordtdce 0 N norm P noi: totale 86 min 86 min mestproduktie ton/jr ton/jiJÏj mestoverschot 18,4 min 23,7 migj ton/jr ton/jil afzet in bio- 6,7 min 1 industrie regio's ton/jr lOmllj afzet in tekort 8,6 min tón/ja gebieden ton/jr te vernietigen/ 3,1 min 13,7 J exporteren (min.) ton/jr ton/jr

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1985 | | pagina 8