Vogels
Beleid
II
mv„
Hjkse, droogvallende gronden.
Numa
NOORD - BRABANT
i: 'wikkelingsvisie voor het
:ng Oosterschelde
m<
fsSP1" int b *- g
natuurlijke ontwikkeling in de nieuwe
situatie, waarbij gebruik kan worden
gemaakt van eerdere ervaringen in IJs-
selmeer, Lauwersmeer, Haringvliet en
Grevelingen.
Doet men op de droogvallende
gronden niets, dan zal zich overal bosvor-
ming voordoen. Een beheer dat gericht
is op het grotendeels openhouden van
de vegetatie (bijvoorbeeld door gebruik
te maken van extensieve beweiding door
Heek-runderen), zal echter een gevari
eerd landschap doen ontstaan. Afhanke
lijk van karakter en vochtigheid van de
bodem kunnen zich ondermeer soor-
tenrijke kamgraslanden, rivierduinvege-
taties, duindoornligusterstruwelen en
vegetaties van vochtige duinvalleien ont
wikkelen. Op laaggelegen terreinen kan
plaatselijk gekozen worden voor de
spontane ontwikkeling van vochtige
wilgenstruwelen en vochtige bossen.
Ook de samenstelling van de vogelbe
volking zal zich door de afsluiting wij
zigen. Tegenover een verwachte afname
van vooral het aantal steltlopers en rot
ganzen staan echter een groot aantal
positieve ontwikkelingen. De broed-
funktie van het gebied zal zich drastisch
kunnen uitbreiden, waarbij zeker moge
lijkheden ontstaan voor pioniers als vis-
dief, strandplevier en dwergstern.
2 Zich ontwikkelende rietruigtes en
I moerasbossen kunnen een gunstige, in
o de rest van de Delta schaarse, broedgele-
genheid gaan vormen voor soorten als
j aalscholver, lepelaar, purperreiger, roer
ei domp, waterral e.d. Ook voor andere
g watervogels (fuut, zaagbek, duikeenden)
kan het Krammer-Volkerak een belang
rijke betekenis krijgen. Niet alleen als
broedgebied, maar ook als fourageer-,
rust- en ruigebied,
De hogere delen kunnen zich gaan
ontwikkelen tot een belangrijk weide-
vogelgebied. Hieraan bestaat wel be
hoefte, want het areaal van weidevogels
staat zowel nationaal als internationaal
onder grote druk. Nederland heeft in dat
verband een speciale internationale ver
antwoordelijkheid, omdat een zeer
groot percentage van de Europese kie
viten, tureluurs en grutto's op haar
grondgebied broedt. Deze gebieden
zouden tevens een funktie kunnen ver
vullen als fourageergebied van planten-
eters zoals smient, wintertaling, brand-
gans en grauwe gans, waardoor deze
vogels op de binnendijkse landbouw
gronden zullen wegblijven.
In het westelijk deelgebied (Plaat van
de Vliet, Slikken van de Heen) kan de
overgangszone tusse zoet en zout zich
plaatselijk handhaven. Dat biedt moge
lijkheden om zeldzame levensvormen te
behouden. Dit gebied kan tevens dienst
doen als hoogwatervluchtplaats voor
bijvoorbeeld steltlopers uit de nabij ge
legen Oosterschelde. Dan moet wel de
rust en het open karakter er worden ge
handhaafd.
Het tot nu toe geformuleerde rijks-, pro
vinciaal- en gemeentelijk beleid erkent
de natuurlijke waarde vanhetKrammer-
Volkerak en richt zich primair op een na-
tuurbestemming voor alle buitendijkse
gronden. Een rekreatieve ontwikkeling
kan alleen op plaatsen waar de natuur-
funktie dit toelaat. In het Struktuur-
schema Natuur- en Landschapsbehoud
spreekt de regering haar voornemen uit
om het gehele gebied onder de Natuur
beschermingswet te brengen. Enkele
jaren geleden is dit ook bijna gebeurd
door de toenmalige minister van CRM.
De aanwijzing tot beschermd natuur
monument resp. staatsnatuurmonu-
ment is toen echter opgeschort in af
wachting van een integraal beleidsplan
voor de inrichting en het beheer van het
gebied. In 1983 is een overlegstruktuur
in het leven geroepen waaraan de be
trokken gemeenten, provincies en de
partementen deelnemen. Het is de be
doeling dat dit bestuurlijk overleg voor
het einde van 1986 een definitief be-