easterns in het Deltagebied
Herstel
9
Westerschelde
üj) dit moment nestelen veel Zeeuw-
dwergstems op tijdelijke, door wa-
taatswerken ontstane gebieden,
meeste van die broedplaatsen zijn
kort bruikbaar. In de afgelopen
en kwamen wel steeds nieuwe
kken beschikbaar, zodat het aantal
ergstems daar niet onder leed.
llgfnnen afzienbare tijd lopen de wa-
taatsprojekten echter ten einde,
at zijn de toekomstkansen voor de
inste van onze sterns in het Delta-
j gebied?
:eS
.d|
De
lei
dl
iel'
Lnj
o
iel
;re
da1
oi1
nder de in onze streek aan de kust
oedende vogels neemt de dwergstern
n bijzondere positie in. Het is een
hte pionier, die nog onbegroeide
dstranden en schelpenbanken als
oedplaats verkiest. Voor zijn voedsel is
;ze stern aangewezen op visjes tot ca.
cm., die stootduikend in ondiep water
|orden bemachtigd. De broedplaatsen
vinden zich in de onmiddelijke nabij-
id van visrijk water.
Vanouds herbergt het Deltagebied
n groot aantal van de in ons land broe-
nde dwergsterns. Halverwege deze
uw was onder andere de Plaat van
:helphoek vermaard om zijn zeer grote
Dlonie van 400 paar. Ook het vogel
and de Beer (175 paar) op Rozenburg
het Sloe (60 paar) hebben voor de
ergsterns als broedgebied vele jaren
n rol van betekenis gespeeld.
Buiten het Deltagebied zijn in het
addengebied en aan de IJsselmeerkust
k lange tijd kolonies van formaat aan
troffen. Het Balgzand (200-300 paar)
de Makkumerwaard (100 paar) zijn
er voorbeelden van. Tegen het einde
de vijftiger jaren begon bij alle kolo-
es schrikbarende achteruitgang en
erden vele broedplaatsen verlaten.
Halverwege de jaren zestig werd een
dieptepunt bereikt. De Nederlandse
broedpopulatie was in minder dan tien
jaar van ca. 1000 paar tot minder dan 5 0
paar afgenomen; een afname met meer
dan 95%. De afname werd aan verschil
lende oorzaken toegeschreven, waarbij
waterverontreiniging en vernietiging
van broedplaatsen tot de belangrijkste
behoren.
Gelukkig kon een van de schadelijkste
bronnen van de waterverontreiniging
worden weggenomen en trad in de jaren
daarna enig herstel van de broedpopu
latie op; echter niet in alle delen van het
land in gelijke mate. De aantalsontwik
keling in het Wadden- en IJsselmeerge-
bied bleef aanzienlijk achter bij die inhet
Deltagebied, zodat nu ongeveer 75%
van de Nederlandse broedpopulatie van
de dwergstern in het Deltagebied huist.
(Tabel). Het grote belang van het Del
tagebied voor de landelijke populatie
van de dwergstern is voor een groot deel
toe te schrijven aan het aanbod van
nieuwe broedplaatsen. Inhet midden- en
noordelijke Deltagebied zijn de meeste
als gevolg van menselijke aktiviteiten
ontstaan.
De afsluiting van de zeearmen elimi
neerde het getij achter de dammen en
zandplaten overspoelden niet meer.
Deze onbewoonde eilanden bleken ge
schikte broedplaatsen voor de sterns te
zijn, want er ontstonden grote kolonies.
Bijv. de Goudplaat in het Veerse Meer
met 65 paar in 1969 en de Hompelvoet
in de Grevelingen met 140 paar van 1978
t/m 1981. Toch bleek deze toename
maar tijdelijk. Groei van de vegetatie
droeg ertoe bij dat deze gebieden een
jaar of tien na de afdamming veel aan
aantrekkelijkheid voor dè dwergstems
hadden ingeboet, zodat hun aantal snel
afnam. Ook de komst van ratten heeft
aan het vertrek van de sterns bijgedra
gen.
In de jaren daarna vonden de sterns
wederom nestplaatsen als gevolg van
menselijke aktiviteiten. De zandafgra-
vingen, opspuitingen en kiezelstort
plaatsen op de sluis- en werkeilanden
van bijv. de stormvloedkering lijken
nogal op natuurlijke zandstranden. In
een paar jaar tijds werd op het werkeiland
Neeltje Jans een nieuw bolwerk op
gebouwd 115 paar in 1984. Maar helaas,
de albouw kan ook snel gaan. In 1985
kwamen de dwergsterns hier aanvanke
lijk massaal terug. Echter, als gevolg van
barre weersomstandigheden gingen be
gin juni alle legsels verloren en hielden de
sterntjes het verder voor gezien. In an
dere gevallen waren de voortschrijdende
werkzaamheden er de oorzaak van dat de
vogels noodgedwongen moesten ver
huizen of waren landroofdiertjes of ro
vende zilvermeeuwen debet aan hun
vertrek.
Totaal Deltagebied in Delta
1950
1000
1966
85-95
15-25
17,6-26,3
1972
190
76
40
1978
320
200
62,5
1984
405-413
295
72
1985
406-413
300
73
2
Ui
ei
w
C/D
Pd
i—e
Ui
CQ
2
w
od
Pd
O
O
Q
TabelDwergsternpopulatie in Nederland.
Een heel andere ontwikkeling heeft zich
voorgedaan in de Westerschelde. Daar
vestigden zich in 1971 11 paar dwerg
sterns op een zandafgraving in het tot
havengebied bestemde Sloe. Het ge
biedje werd geleidelijk minder geschikt
bevonden als gevolg van vegetatiegroei
en de toenemende menselijke bedrij
vigheid.
Vanaf 1972 werden nestelpogingen
gekonstateerd op de Bol, het hoogste
gedeelte van de Hooge Platen. De Bol
werd toendertijd nog bijna maandelijks
overspoeld door een springtij en weke
lijks door watersportliefhebbers, zodat
hier nauwelijk jongen uitvlogen. In 1978
werd bij Terneuzen buitendijks een
zanddepot opgespoten en direkt oefen-