Zitte Een donkere toekomst? Natuurbouw Betel Levensgemeenschap 8 de deze zandhoop een grote aantrek kingskracht op de dwergsterns uit. Te veel rekreatie maakte ook deze broed plaats tot een tijdelijke. Vanaf 1970 werd op de Hooge Platen een lage zandwal aangelegd om de overspoelingsfrekwen- tie terug te dringen en werd de vogel broedplaats voor het publiek afgesloten. Het broedsukses verbeterde en de jaren daarna maakte de kolonie dwergsterns een sterke groei door; van 12 paar in 1978 tot 170 paar in 1985- Deze ervaringen hebben duidelijk ge maakt dat afgelegen en weinig begroei de, schelprijke zandvlakten met een grote getij-invloed en geringe publieke belangstelling noodzakelijk zijn voor het welvaren van een dwergsternkolonie. Niet zo zeer ten tijde van het eerste jaar van vestiging, maar meer nog voor het behoud van de kolonie op de langere termijn. Weliswaar kunnen hoge water standen als gevolg van harde wind en springvloed er de oorzaak van zijn dat in sommige jaren veel eieren en jongen omkomen. Toch is dat zelden of nooit de oorzaak dat dwergsterns een gebied ver laten. In de meeste jaren wordt vrij snel op dezelfde plaats of in een direkte om geving een vervolglegsel geproduceerd. Veel moeilijker wordt het voor de sterntjes als de broedplaats begroeid raakt en voor andere vogelsoorten aan trekkelijk wordt als nestelplaats. Voor het behoud van de dwergstern en een dwergsternbroedplaats is het dan ook niet noodzakelijk dat er ieder jaar jongen worden grootgebracht. Veel belangrij ker is het dat in een verkozen broed gebied, bijv. door overspoelingen in de winter, geen vegetatie tot ontwikkeling komt. Dit leidt ertoe dat voor konkur- rentiekrachtige soorten (visdieven, gro te sterns, meeuwen) en landroofdieren het gebied onaantrekkelijk blijft en niet in aanmerking komt om het te koloni seren. Thans nestelen veel Zeeuwse dwergsterns op tijdelijk en door water- staatsaktiviteiten ontstane gebieden (in 1983 39% en in 1985 25%). De korte bruikbaarheid van dit soort broedplaatsen heeft tot gevolg dat de dwergsternbroedgebieden in de Delta aan sterke veranderingen onderhevig zijn. Door het steeds weer nieuwe aan bod van geschikte broedplaatsen heeft dit to t nu toe voor het aantal dwergsterns geen nadelige gevolgen gehad. Binnen afzienbare tijd lopen alle waterstaatspro- jekten echter ten einde en zal het aanbod aan zanddepots, opspuitingen e.d. sterk verminderen. Deze ontwikkeling kan ertoe leiden dat het aantal broedparen van de dwergstern in de komende jaren gaat afnemen. De kolonie op de Hooge Platen zou dan als enige belangrijke overblijven. Toch kan op eenvoudige wijze de sterns in het Oosterschelde/Krammer-gebied enig soelaas worden geboden. Door niet alle voormalige bouwputten, stranden en zandafgravingen voor rekreatieve doeleinden te bestemmen, maar deze plaatselijk eventueel van schelpen te voorzien en verder niet in te richten, kan de dwergstern op eenvoudige wijze aan broedruimte worden geholpen. Als zo'n gebied 's winters regelmatig door het getij wordt overspoeld, zal de vegetatie nooit vaste voet aan de grond krijgen en beheert het gebied zichzelf. Een simpe ler en goedkopere vorm van natuur bouw is ondenkbaar. Sterns zijn kolo nievogels en als deze vogels op een plaats suksesvol zijn, kan een kleine opper vlakte vele vogels huisvesting bieden. Dwergsterns en ook strandplevieren zijn op eenzaamheid en isolement ge steld en hebben als enige van de bij ons aan de kust broedende vogels hun voortplantingsstrategie aangepast aan de dynamische, onherbergzame situatie van het strandmilieu. In grote delen van het Deltagebied is dit milieutype defini tief verdwenen. Echter, met een beetje goede wil moet er buiten de voor de rekreatie bestemde gebieden aan deze 300 paar kleine populatie toch huisves ting geboden kunnen worden. Op dit moment leidt de populatie van het Wad- den- en IJsselmeergebied een kwijnend bestaan en biedt onze provincie de beste mogelijkheden om deze soort als broed- vogel voor ons land te behouden. (Gegevens over het voorkomen van de dwergstern werden verstrekt door vele vogelwaarnemers in den lande. Voor het Deltagebied kon ik gebruik maken van een nog te publiceren artikel van P. Meininger). Kleinschalige landschapselemente[C krijgen de laatste jaren steeds mc aandacht Ookde overheid onderke langzamerhand de waarde ervaJ voor natuur en landschap. Zo won! onderhoud ervan aktief gesubsidj eerd. Drinkputten delen mee in deq( hernieuwde belangstelling. )e In Zeeland vormen de drinkputte vaak zoete eilandjes in een gebied wa; verder alleen brak water te vinden i Omdat drinken van te brak water sch delijk is voor het vee, groeven boert vroeger in hoger gelegen delen van h land putten die geen kontakt haddt met het brakkere grondwater. De pu ten werden gevoed door regenwater e in sommige gevallen, door zoet kwt water. Op deze wijze kreeg niet allet het vee beschikking over zoet wate maar konden ook zoetwaterplanten et dieren zich nu vestigen in een overw gend brak gebied. De zoetwaterfauna kenmerkt zich dot vele insekten: water- en oppervlakt wantsen, waterkevers en larven van eei dagsvliegen, muggen en libellen om maar enkele te noemen. Afhankelijk va de waterkwaliteit ontstaat er in de loo van de tijd in de put een levensgemeet schap die een groot aantal soorten on vat. Naast de insekten worden andet diergroepen aangetroffen, zoals c kreeftachtigen (waterpissebedden bij\ bloedzuigers, platwormen, amfibieën e vissen. Ook typische zoetwaterplante zoals het drijvend en gekroesd fonteii kruid, waterranonkels en ongedoorn Corixa folleni (Fieb.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1986 | | pagina 8