Plankton Bodemdieren Vissen Zoogdieren Tenslotte Het is waarschijnlijk alleen aan deze be- ichermende ligging te danken dat het Verdronken Land van Saeftinge nog iteeds in vele opzichten één van de meest interessante gebieden van de Delta is. Het phyto- en zoöplankton (plantaardig, esp. dierlijk) staat aan de basis van de oedselketens in het water en is daarom an levensbelang voor het ekosysteem. e hoeveelheid plankton neemt sterk af stroomopwaartse richting. Dit hangt amen met de toenemende troebelheid van het water in die richting, waardoor er steeds minder licht in kan doordringen. Van het grove zoöplankton worden de grootste aantallen aangetroffen in de monding en in de troebelingszone. In de monding zijn het vooral phytoplankton- etende soorten. In de troebelingszone leven ze voornamelijk van dood mate- Lamsoren snijden voor konsumptie. Niet zonder risiko - De Hooge platen riaal. Verder stroomopwaarts komen ook deze soorten haast niet meer voor, ondanks het nog grotere voedselaan bod. Dit is waarschijnlijk in de eerste plaats te wijten aan de lage zuurstof gehaltes aldaar. De grootste aantallen bodemdieren worden aangetroffen op de droogval lende platen en slikken. Het gaat daarbij vooral om schelpdieren, met name kok kels en nonnetjes. Ook bij de bodem dieren neemt het totaal aantal soorten en aantallen af in oostwaartse richting. Het is nog niet geheel duidelijk of de bodem zelf hierbij van veel belang is. Waarschijnlijk zijn faktoren als het zoutgehalte, overstromingsduur, voed selaanbod, zuurstofgehalte en misschien ook chemische verontreinigingen min stens zo belangrijk. Hoewel belangrijke ondiepe gebie den verloren zijn gegaan door water staatkundige werken zoals de afsluiting van de Braakman, is de Westerschelde voor de ontwikkeling van garnalen nog steeds een belangrijk kraamkamerge- bied. Ook voor tong vormt de Westerschelde een belangrijk kraamkamergebied. Aangetrokken door zoet water koncen- treren de tongelarven zich tijdens het voorjaar in het oostelijke deel, ondanks de vervuiling. Een aantal andere vissoor ten daarentegen is verdwenen, zoals steur, elit, zalm en houting. Dit zijn al lemaal soorten die om te paaien, van de zee naar het zoete water trekken. Ook de zeeprik, die een omgekeerde trekbewe- ging vertoont, is sterk in aantal achter uitgegaan. Het verdwijnen van deze soorten duidt er op dat er iets mis moet zijn met de zoetwater paaigebieden en/ of de trekroutes. Voor de overige vissoorten geldt dat de vangsten over het algemeen aan de lage kant zijn. Over de oorzaak hiervan is echter niets bekend. Enige tientallen jaren geleden kwamen zeehonden, dolfijnen enbruinvissen nog in flinke aantallen voor in de Wester schelde. Hun verdwijnen is met grote stelligheid vooral te wijten aan de ver vuiling die in de laatste decennia hand over hand is toegenomen. Samenvattend kan gezegd worden dat in de afgelopen jaren de grote ekono- mische belangen bij de Westerschelde voorrang hebben gekregen. Meestal werd hierbij voorbij gegaan aan milieu- aspekten. Het wordt hoog tijd dat er een begin wordt gemaakt met het goed maken van die achterstand. Het beleids plan Westerschelde dat nu in de maak is, zal dit gestalte moeten geven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1987 | | pagina 5