e funktie van de Westerschelde voor vogels t Doortrekkers Wintergasten ic Marteijn is in zijn vrije tijd een woed vogelaar in Zeeuws-Vlaan- ren. Hij is voorzitter van Natuur- B?schermingsvereniging t\Duumpje en werkt bij de Dienst tijdewateren van Rijkswaterstaat Middelburg. Westerschelde is naast de Eems- llard, één van de nog twee overge- leven grote estuaria van Neder- nd. Met elk getij stroomt ongeveer J|n miljard kubieke meter slibrijk Biter in en uit deze zeearm. Het in- tijdegebied dat hierdoor ontstaat j;emiddeld 8000 ha groot en kent I n rijke bodemfauna van wormen, I helpdieren en kreeftachtigen. r het kontinue aanslibbingspro- s zijn in de loop der eeuwen schor- n ontstaan. Momenteel ligt er nog geveer 3500 ha schorregebied gs de oevers van de Westerschel- waarinde flora jaarlijks grote hoe- elheden zaad produceert. Deze ote oppervlakten schor en slik fenen een grote aantrekkings- acht uit op vele soorten vogels. u s w cd O O Q pholekster en bonte strandloper de watervogelwereld vinden jaarlijks ote verplaatsingen plaats. Enorme n tallen vogels verdeeld over vele soor- n begeven zich na de broedtijd naar m overwinteringsgebieden. Voor mmige soorten liggen deze broedge- eden tot 4500 km in noordwestelijke sland en Groenland) en noordooste- ke (Noord-Europa en Siberië) richting vin Nederland, terwijl de overwinte- t ngsgebieden zich tot over een afstand I in 10.000 km naar het zuiden uitstrek Zilvermeeuw en bergeend ken langs de Adantische kusten van Europa en Afrika. Tijdens deze tochten doen de vogels gebieden aan om er te rusten, (gedeeltelijk) te mien en hun energievoorraden aan te vullen. Niet alle soorten leggen deze fantastische afstan den af (onze doortrekkers), maar broe den minder noordelijk (onze broedvo- gels) of overwinteren minder zuidelijk (onze wintergasten). Op deze manier kan eenzelfde gebied als broedgebied, rust-, rui- en fourageergebied èn over- winteringsgebied gebruikt worden door steeds verschillende soorten over de verschillende perioden van het jaar. In voor- en najaar zijn het vooral stelt lopers die doortrekken op de Wester schelde. Tellingen leren dat in sommige perioden 40.000-60.000 steltlopers in het gebied aanwezig zijn. Het totaal aantal vogels dat van het gebied gebruik maakt, zal aanzienlijk hoger liggen, maar is moeilijk vast te stellen. De verblijfstijden variëren name lijk van soort tot soort en zelfs van groep tot groep binnen een soort. Sommigen vullen hun reserves aan en trekken dan verder naar de zuidelijker gelegen over winteringsgebieden. Deze vogels heb ben hun rui al doorgemaakt of moeten dit nog doen in Noord- of West Afrika. Een groot deel echter ruit de slagpennen en ook de overige lichaamsveren, om daarna in gewicht toe te nemen en verder in zuidelijke richting weg te trekken, (tabel 1). Het ruien van bergeenden is bijzonder te noemen. Hun belangrijkste ruige- bied in Noord-West-Europa ligt in de Duitse Bocht. Er zijn slechts weinig an dere (en dan kleinere) ruigebieden in West-Europa bekend. Om voor deze soort verantwoorde uitspraken te kun nen doen in beheers- en beleidszaken, is onderzoek nodig naar het verloop van de aantallen van deze soort in de periode van juni-oktober op de verschillende plaatsen binnen het Westerscheldege- bied, aangevuld met mi- (aantallen, plaatsen, gedrag) en voedselgegevens. Tijdens de winter kunnen er tot 150.000 vogels op en langs de Westerschelde geteld worden. In september arriveren de eerste wintergasten. De belangrijkste soorten (in aantallen) treft men aan on der de herbivore eenden (eten plant- TABEL 1 Het doortrekken en (gedeeltelijk) ruien van diverse soorten vogels in voor- en najaar in het Wes- terscheldegebied doortreken doortrek en rui .(gedeeltelijke) rm in het voorjaar zilverplevier Tosse gruto drieteenstrandloper kanoetstrandloper bontbekplevier steenloper bonte strandloper str andplevier krombekstrandloper tureluur zwarte ruiter groenpoo truiter wulp visdief dwergstem wilde eend bergeend 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1987 | | pagina 11