Overnachten Broedvogels Kriteria 12 3 O a'- m ?o - s o zich pas in de jaren zeventig vanuit h Mediterrane gebied uitgebreid en zich Nederland gevestigd, maar heeft blij baar alleen in Zeeuws-Vlaanderen vas grond onder de voet gekregen. Op langs de Zeeuws-Vlaamse zeedijk broeden enkele tientallen paren grau gorzen. Merkwaardig genoeg ontbree deze soort (vrijwel) geheel aan de Zu Bevelandse kant. aardig materiaal) en de steltlopers. De laatste jaren zijn in januari-februari ruim 2000 futen geteld aan de zuidzijde van de Hooge Platen. Op de schorren treft men in de winter allerlei voor het estuariene milieu kenmerkende zangvogels aan zo als de oeverpieper (1500-2000), frater (750-1500) en in kleinere aantallen sneeuw-, riet- en ijsgors. Deze rijkdom aan prooisoorten maakt dat roofvogels als smelleken, sperwer, velduil, blauwe kiekendief, maar ook slechtvalk en ruigpootbuizerd hun jachtgebied op de schorren en droogval lende platen hebben. Tijdens strenge winters kunnen er belangrijke verande ringen in aantallen en samenstelling plaatsvinden. Hoewel de Westerschelde voor ganzen een marginale betekenis heeft als fourageergebied, overnacht het Hoewel de Westerschelde voor ganzen een marginale betekenis heeft als fou rageergebied (met uitzondering van Saeftinge, waar de laatste jaren 6000- 9000 grauwe ganzen in de winter voor komen), overnacht het merendeel van de 40.000-60.000 kol-, riet- en grauwe ganzen die in Zeeuws-Vlaanderen over winteren, op de Hooge Platen en in Saef tinge. De hoge aantallen ganzen in de Delta zijn waarschijnlijk het gevolg van de ideale kombinatie van rijke voedsel- gronden en afgelegen, door water om geven (dus veilige) slaapplaatsen. Sinds het voorjaar van 1985 is bekend geworden dat ook regenwulpen, onder weg van West-Afrika naar Skandinavië en West-Siberië, behalve in het Zwin ook in de schorren langs de zuidoever overanchten. Saeftinge en Paulinaschor worden 's avonds opgezocht door onge veer 1000-1500 vogels, die overdag diep in Belgisch Vlaanderen fourageren. Blauwe kiekendieven, die overdag in de Zeeuws-Vlaamse polders verblijven, zoeken 's winters in de avonduren de zelfde schorren op om er met enkele tientallen gezamenlijk neer te strijken in de slijkgras-vegetatie. Dezelfde plaatsen die de ganzen benutten, worden ook het gehele jaar door soms duizenden meeu wen benut om er de nacht door te bren- Dwergsterns op de Hooge Platen gen. Broedvogels in de Westerschelde zijn vooral soorten die kenmerkend zijn voor de dynamische milieus van het kustgebied. Nationaal en internationaal belangrijke kolonies zijn er van visdief en dwergstem. Op diverse plaatsen bevin den zich kolonies van zilvermeeuw en kokmeeuw. In de kokmeeuwenkolo nies broeden tegenwoordig jaarlijks en kele paren van de zeldzame zwartkop meeuw. Overige karakteristieke broed vogels zijn o.a. tureluur, kluut en strand- plevier. Behalve watervogels broeden in de schorren ook enkele zangvogelsoorten, waarbij rietgors, graspieper en veldleeu werik dominant zijn. Speciale vermel ding verdienen de vooral in Saeftinge broedende blauwborsten en waaier- staartrietzangers. De laatste soort heeft Om te beoordelen of een gebied nati naai en internationaal belangrijk noemd mag worden voor watervoge is er in opdracht van de Europese Cot missie een aantal kriteria opgesteld. D ze makenhet mogelijk om op objektiei wijze een gebied op zijn ornithologiscl waarde voor vogels te schatten. Ko samengevat geldt dat een gebied inte nationaal belangrijk wordt genoei voor watervogels indien de gemiddelde seizoensmaxima v£ pleisterende, niet broedende voge over minimaal 5 jaar meer dan 1% va de populatiegrootte van een soort i ondersoort bedragen. er gemiddeld 1% of meer paren van ee| populatie van een (onder)soort broj den. In tabel 2 staan de kriteria die van tol passing zijn op de vogelsoorten in Westerscbelde. Wanneer men deze to past op de getelde aantallen in de W a terschelde (zie eveneens tabel 2), d< blijkt het gebied voor minimaal 22 soo TABEL 2 Fuut 1.000* 2000# jan/febr. Rietgans 1.200 5.000 dec.-febr. Kolgans 2.000 20.000 dec.-febr. Grauwe gans 400 9.000 nov.-jan. Bergeend 1.250 3.500 juni-sept. Smient 5.000 17.700 okt.-febr. Wintertaling 2.000 2.600 sept.-febr. Pijlstaart 750 4.500 okt.-febr. slobeend 1.000 225 nov. Wilde eend 10.000 11.000 sept.-febr. Scholekster 7.500 15.000 sept.-febr. Kluut 260 700 juni-nov.; mrt/apr. Bontbekplevier 1.000 2.000 aug./sept. Strandplevier 70* 1.200 juli/aug. Zilverplevier 800 5.200 3.600 mei aug.-okt. Kanoetstrandloper 3.500 3.600 5.000 okt. en jan. mei/aug. en sept. Bonte strandloper 20.000 35.000 augmei (midwinterp Drieteenstrandloper 1.500 3.000 2.000 mei aug. Rosse grutto 5.500 5.600 3.500 mei juli/aug. Regenwulp 1.500 1.500 april en mei Wulp 3.000 4.500 2.000 aug./sept. okt.-apr. Zwarte Ruiter (500) 1.100 juli/aug. Tureluur 2.000 2.000 juli/aug. Groenpootruiter (500) 1.000* 130 juli/aug. Steenloper 650 nov.-mrt. A Numerieke kriteria (aantal vogels) voor watervogels (buiten het broedseizoen) voor de bepaling van „wetlands international importance" in Nederland. Deze normen zijn door de auteur zelf samengesteld of aangepast op grond van recent gepubliceerde aantalschattinge B Gemiddelde maximale aantallen watervogels op de Westerschelde en hun (belangrijkste) periode van voorkorrel (periode 1975-1985 (- =tot en met). In alle gevallen waarbij de hedendaagse situatie afweek van die in vroegere jaren is gekozen voor de meest aktue situatie.

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1987 | | pagina 12