Opbouw en afbraak Een realistisch beeld 6 s -d A ffl vi z f*~ - tj i 0 JO •4 *0 JO PI >-'w c~w«- 1 □- - JO JO ~-^.r>. C/3 "-*- 3 Een hypotetisch toekomstbeeld mend water) toe. De geulen moesten zich aanpassen. Ze werden breder of die per. Tot in deze eeuw ging de vergroting van het getijvolume door, o.a. door bag- gerwerk en kanalisaties, en daarmee de vergroting van de geulen. Honderden miljoenen meters zand verdwenen naar de Noordzee. Vanaf de voltooiing van de Delta werken werkt dit proces precies omge keerd. De kompartimenteringsdam- men hebben het Oosterscheldebekken verkleind, terwijl door de kering het ge- tijdeverschil wat minder is geworden. Volgens Rijkswaterstaat stroomt er nu 20 a 30% minder eb- en vloedwater in en uit. Gevolg is, dat de geulen zich ook voor 20 a 30% willen opvullen. Volgens de berekeningen in het GEOMOR-rap- port betekent dat een gigantische zand- honger van 400 a 600 miljoen kubieke meter zand. Er zijn twee mogelijkheden om die honger te stillen. Alle schorren, slikken en platen zouden in de geulen kunnen verdwijnen, maar dat levert „slechts" 160 miljoen kubieke meter zand op. De ander mogelijkheid is zand-import uit de Noordzee. In welke mate die zal optreden, is ook voor Rijkswaterstaat een vraag. De eerste metingen na ge reedkomen van de kering wijzen op een import van 1 miljoen kubieke meter zand per jaar. Maar de onderzoekers denken dat de import ook wel half of dubbel zo groot kan uitvallen. Het zou dus enkele tot vele eeuwen duren, als alleen de Noordzee de zandhonger in de Oosterschelde zou moeten stillen. In het tweede verhaal onderzoekt Rijks waterstaat gedetailleerd het proces van aangroei en afslag van platen, slikken en schorren. Stroomsnelheden, rustig en stormachtig weer, doodtij en sprintij passeren allemaal de revue. Heel kort samengevat komt het erop neer, dat aangroei van platen en dergelijke vooral plaatsvindt bij de grote stroomsnel heden die bij springtij optreden. Dan wordt het meeste zand en slib meege voerd en op de platen en schorren afge zet. Erosie daarentegen treedt vooral bij storm op, aan de rand van platen en schorren. Het effekt van de stormvloedkering is, eveneens kort samengevat, dat de stormaanvallen op de plaatranden en dus de erosie gewoon doorgaan. Maar de stroomsnelheden en dus de aangroei in het hele Oosterscheldebekken nemen af. In totaal komt er zo meer materiaal van de platen, schorren en slikken in de geulen terecht dan andersom. De geulen vullen zich op, vooral in de buurt van de huidige platen en schorren. Met behulp van meetgegevens en mo dellen hebben de onderzoekers voor speld hoeveel platen, slikken en schor ren zullen verdwijnen. Voor de eerst komende jaren zijn zij het zekerst van hun zaak, want dan zal de erosie verder gaan in praktisch hetzelfde tempo dat de laatste tijd gemeten is. Daama wordt voorspellen moeilijk. Er is immers op de hele wereld maar weinig ervaring met de gevolgen van het half afdammen van zeearmen. Men heeft er één gevonden in Noord-Duitsland (half gesloten in 1936). Daarop en op de Grevelingen baseert men, dat de erosie na 5 jaar tot 2/3 omvang afneemt, na 30 jaar tot 1/3 van het begintempo en na 100 jaar bijna nul is. Stel even dat de Oosterschelde zich volgens dit patroon gedraagt, dan zal er een oppervlakte aan intergetijdegebied verloren gaan zoals in de tabel vermeld. In het jaar 2020 is dan ongeveer 30 mil joen kuub van de platen, slikken en schorren in de geulen verdwenen (en net zoveel uit de Noordzee geïmporteerd). Daarna zou praktisch alleen zee-import voor bevrediging van de zandhonger van de Oosterschelde moetenzorgen. Bij het aangenomen tempo heeft de Noordzee er vijf eeuwen voor nodig om nog eens 5 00 miljoen kuub naar binnen te dragen. Rijkswaterstaat konkludeert dat tot 2020 „slechts 10 a 15% van het huidige areaal" platen, slikken en schorren zal verdwijnen en in de daaropvolgende eeuwen (met een flinke slag om de arm) nog eens 20%. Gezien het bovenstaande zijn daarbij enkele flinke vraagtekens te plaatsen. De schatting van de zandimport uit de Noordzee lijkt ons behoorlijk onzekei Tenslotte zijn er in de Voordelta grot< veranderingen aan de gang. Het lijk nogal gewaagd om op metingen van ééi n maand een voorspelling voor meerden i eeuwen te baseren. Anderzijds is er d< s merkwaardige verwachting dat het ero j sie-proces binnen het Oosterscheidr bekken al afneemt en vrijwel stopt, ter d wijl de zandhonger nog lang niet bevre digd is en er dus geen evenwichtssituatn g is bereikt. Het zou ons dan ook nie verbazen als de erosie langere tijd ii f hetzelfde tempo doorgaat. En ook het i tempo zelf kan in werkelijkheid anders uitpakken dan voorspeld. De natuui heeft de modellenbouwers op dat punt vaker voor verrassingen gesteld. v Het verlies aan plaat- en slikareaal in ha bij een reduktie val het getijvolume met 30% C 1992 2020 uiteindelijk Monding 40 180 450 Midden 200 900 2100 Kom 70 320 700 Noord 40 200 450 Totaal 350 1600 3700 V Bron RWS, Dienst Getijdewateren. Laten we hopen dat de zandimport u t y de Noordzee flink wat hoger is dan 1 i miljoen kuub per jaar. Opnieuw denta len procenten verlies aan intergetijde- c gebied (door de Oosterscheldewerken t ging al 6.500 ha verloren) betekent een s grote klap voor de draagkracht van de s Oosterschelde ten aanzien van wadvo- z gels en andere organismen die zijn aan-1 gewezen op het intergetijdegebied. Laat r staan als het verlies nog groter zou wor- den. Tegen te houden is de erosie niet. Oeververdediging komt voor de platen en slikken in de Oosterschelde niet in aanmerking. Wel is het een reden te meer om andere aantastingen te voor komen en elders natuurwaarden tot ontwikkeling te brengen. Bij het eerste j valt te denken aan het achterwege laten van baggerwerk in de scheepvaartroute langs de Galgeplaat die toch al het meest van erosie te lijden zal krijgen. Verder is te denken aan een betredingsverbod voor de resterende platen en slikker- waarmee de vogels en andere organis men zich zullen moeten behelpen. Bij nieuwe natuurwaarden gaat het bijvoorbeeld om kunstmatig op gang brengen van schorvorming of het ma ken van nieuwe inlagen. Na de geomor fologen is er werk te doen voor de bio logen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1987 | | pagina 6