De kinderkamer
Schol
Tong
plaats, kinderkamer en voedselgebied
is. In de herfst vertrekken deze soorten
uit het gebied, in het voorjaar keren ze
bij stijgende temperaturen weer terug
om vervolgens snel te paaien.
Tot de echte wintergasten, kan
men gul en schar rekenen. Voor deze
soorten zijn de heersende zomertem-
peraturen te hoog. Pas nadat de water
temperatuur duidelijk is gedaald trek
ken deze vissen de Zeeuwse wateren
in. Vooral kabeljauw is een soort van
hetkoude water ;hetis bekend dat een
relatief hoge watertemperatuur zeer
nadelige gevolgen kan hebben. Er zijn
zelfs visserijbiologen die beweren dat
de kabeljauwstand in de Noordzee
voor een groot deel bepaald wordt
door de schommelingen in de water
temperatuur. Van de drie bekendste
platvissen is de schar een uitzondering
wat trekgedrag betreftschol en tong
zijn beduidend minder goed bestand
tegen lage watertemperaturen en ver
trekken in de herfst en winter naar
dieper en warmer water. Ook de be
kende driedoornige stekelbaars ver
toont in de herfst en winter een duide
lijke trek naar zeeIn het voor jaar trekt
de soort weer massaal terug, het
brakke en zoete water in.
Voor deze groep vissen hebben de
Zeeuwse wateren alleen een kinderka-
merfunktie. De volwassen exempla
ren houden zich voornamelijk in de
Noordzee op. Het gaat hier om een
aantal voor de visserij zeer belangrijke
vissen zoals schol en tong. Het zal u
niet verbazen dat vooral van deze
kommercieel belangrijke soorten het
trekgedrag al tientallen jaren intensief
bestudeerd wordt. Veelis er intussen al
bekend over de omzwervingen door
de Noordzee, langs de kusten en in
zeearmen en riviermonden. Maar over
het waarom van dit trekgedrag is het
vaak nog gissen.
De volwassen schol paait tussen de
cember en maart in open zee, waar de
zuidwestelijke stroming er voor zorgt
dat de vrijzwevende eitjes de Neder
landse kust bereiken en zich ontwik
kelen tot larven. Vervolgens voltrekt
zich een merkwaardig proces. In het
kort komt het erop neer dat de nu nog
normaal zwemmende larve zich lang
zaam op de in de regel, linkerzijde
kantelt, waarbij het linkeroog, dat
hierdoor onder zijn kop zou belanden
en enkel nog in het zand of de modder
zou staren, zich tijdens het kantelen
naar de rechterzijde verplaatst. Tij
dens deze veranderingen vindt ook de
zijdelingse afplatting van het lichaam
plaats.
Bij de schol begint het proces 5-6
weken nadat het eitje larve is gewor
den en na nog eens drie weken zwemt
er een echte schol van 15 mm rond. Op
het moment van de gedaanteverwis
seling bevinden ze zich al voor de
Zeeuwse kust. Om verder naar binnen
te trekken maken de scholletjes heel
slim gebruik van de vloedstroom.
Daarbij zwemmen ze tijdens hetbegin
van de vloed van de bodem naar de
bovenste waterlagen om zich zo met
de vloedstroom naar binnen te laten
vervoeren. Even voor de kentering
laten ze zich weer naar de bodem zak
ken om uitspoeling te voorkomen,
maar waarschijnlijk ook om voedsel te
zoeken. Hebben de scholletjes een
maal een plek met voldoende eten ge
vonden dan wordt het zwemgedrag
onderdrukt. Door de relatief hoge
watertemperatuur in de zomer en de
overvloed aan voedsel, zijn de schollen
aan het einde van hun eerste levensjaar
8-10 cm lang.
Gedurende de winter verhuizen
de schollen naar dieper water. Deze
trek kan over aanzienlijke afstanden
plaatsvinden. De oudere schollen ver
dwijnen grotendeels richting Noord
zee, om volgend jaar weer terug te
keren. Een deel komt nog een derde
keer, dan twee jaar oud terug. Schollen
van drie jaar en ouder, en dat zijn na
tuurlijk de echte knapen, leven in de
Noordzee en trekken aan het einde
van het jaar meestal naar de plekken
waar ze zelf geboren zijn, om er te
paaien. De schollen uit de Zeeuwse
stromen zijn voornamelijk afkomstig
van de paaiplaatsen in het Kanaal. Ook
jonge schol uit de kinderkamer trekt
voor een deel in de winter naar buiten.
Dat dit ook over behoorlijke afstan
den kan gaan, bleek wel toen gemerk
te scholletjes uit de Waddenzee tot in
het Seine-basin werden aangetroffen.
Het jonge spul is het volgend jaar weer
in hun oorspronkelijke kinderkamer
teruggevonden.
Een andere vertegenwoordiger van de
platvissen die zich eveneens in de bui-