H Anton van Haperen Natuurgebieden zijn van groot belang voor het behoud van bedreigde planten en dieren. Natuurbehoud mag zich echter niet beperken tot bescherming en goed beheer van deze gebieden. Het tussenliggende cultuurland is eveneens belangrijk vanwege de verbindingszones tussen natuurgebieden en ook als zelfstandig leefgebied van planten en dieren. Aan de hand van twee voorbeelden wordt in dit artikel geïllustreerd hoe belangrijk dit natuurnetwerk (ecologische infrastructuur in het vakjargon) in ons cultuurlandschap is. Amphibieeën Vleermuizen ituur vind je niet alleen in I et begrip ecologische infrastruc tuur duikt tegenwoordig regelmatig op in publicaties over natuur en na tuurbehoud. Het is de vakterm voor het netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones als houtwallen, wegbermen, slootkanten, overhoekjes en dergelijke, die tesa- men het leefgebied van een plant- of diersoort uitmaken. Planten en dieren houden zich namelijk niet aan de grenzen die wij in het landschap aan gebracht hebben. Het duidelijkst is dit bij diersoorten met een groot leefge bied, waarvoor veelkleinere natuurge bieden te klein zijn om te overleven (grotere zoogdieren, roofvogels e.d.). Zij gebruiken het natuurgebied vaak als rust- of broedgebied en zijn dan voor bijvoorbeeld hun voedsel afhan kelijk van het omringende land. te afhangen van de onderlinge afstand tussen de leefgebieden van de betref fende soort en van de migratiemoge lijkheden in het tussenliggende land schap. De boomkikker, de kamsalaman- der en vleermuizen komen in Zeeland nog voor. Zij zijn goede voorbeelden van diersoorten die afhankelijk zijn van verbindingszones in het cultuur landschap van het deltagebied. Boomkikker Het omringende cultuurland speelt ook nog op een andere manier een rol en die is misschien nog wel belangrijker. Ik doel hier op de mo gelijkheden die populaties van plan ten en dieren moeten hebben om met elkaar in verbinding te staan en indi viduen uit te wisselen. Met name in kleine gebieden dreigen konstant de gevaren van inteelt of uitsterven. De oorzaak van uitsterven kanbij de mens liggen (bijv. verstoring), maar kan ook heel goed natuurlijk zijn (bijv. een strenge winter). Nadat zoiets is ge beurd moet zo'n gebiedje opnieuw worden gekoloniseerd vanuit een po pulatie die zich heeft kunnen hand haven. Het zal duidelijk zijn dat de kansen op herkolonisatie in hoge ma- Grote delen van Zeeland hebben brak polderwater, waarin kikkers, padden en salamanders niet kunnen leven. Dat neemt echter niet weg dat onze provincie toch enkele bijzondere amphibieën herbergt. We denken dan natuurlijk allereerst aan de boomkik ker, die in westelijk Zeeuws-Vlaande ren nog op een aantal plaatsen voor komt. Minder b ekend, maar zeker niet minder belangrijk, is het voorkomen van de kamsalamander of grote water salamander, eveneens in Zeeuws Vlaanderen. Beide soorten zijn afhan kelijk van kleinschalige landschappen met poelen afgewisseld met ruigten, hagen en bosjes. De poelen worden gebruikt voor de voortplanting terwijl de dieren van de landbiotopen afhan kelijk zijn voor de overwintering. De boomkikker gebruikt de ruigteplan- ten en lage struiken in de zomer ook overdag om te zonnen. Zijn streek naam „Aogepuut" wijst erop dat hij van oudsher in Zeeuws-Vlaanderen voorkomt. De laatste 10 a 15 jaar iszijn aantal sterk afgenomen. Over het vroegere voorkomen van de kamsalamder zijn we iets min der goed geïnformeerd. Duidelijk is in ieder geval wel dat deze soort vroeger aanzienlijk algemener was dan thans. De belangrijkste reden voor de achteruitgang van beide soorten is de sterke achteruitgang van kleine land schapselementen als drinkputten, overhoekjes, meidoornhagen en der gelijke. Grote levensvatbare popula ties komen thans alleen nog voor in enkele natuurgebieden of gebieden die die status verdienen, zoals de bin- nenduinrand bij het Zwin, de wallen van Aardenburg en Retranchement en de Knokkert. Onderzoek en prak tijkervaring met het graven van nieuwe poelen leert echter dat het be trekkelijk eenvoudig is om boomkik ker- en kamsalamanderbiotopen te maken. Met name boomkikkers ver tonen een aktief trekgedrag en kun nen zich binnen een seizoen over af standen van ruim 10 kilometer ver plaatsen. Indien op niet al te grote af stand van bestaande populaties een geschikt leefgebied met land-en voort- plantingsbiotoop wordt aangelegd, blijkt deze vrij snel te worden gekolo niseerd. Zeer opvallend is daarbij dat boomkikkers en kamsalamanders zich ook prima thuis voelen in grotere tuinen met flink wat ruigte en een vijver. Ook in openbaar groen blijken er goede mogelijkheden voor amfibie biotopen. Dit is van groot belang, omdat op dergelijke plaatsen de pers pectieven voor het behoud van een goede waterkwaliteit en een gevari eerde structuur van de begroeiing veel beter zijn dan in intensief gebruikt agrarisch cultuurland. Vleermuizen zijn lange tijd veronacht zaamd, ook door natuurliefhebbers, dat heeft natuurlijk vooral te maken met hun nachtelijke levenswijze. Overdag verblijven zij in schuilplaat-

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1989 | | pagina 3