Conclusie Anton van Haperen is bioloog en aktief in diverse natuur- en milieuorganisaties in Zeeland. Kleinschalige landschappen met poelen afgewisseld met hagen en bosjes. sen, die gevormd worden door boom- kraamkolonies soms meer dan hon- holten of donkere ruimten in gebou- derd dieren omvatten. Vanuit de ko- wen (spouwmuren, donkere zolder, lonies trekken de dieren in de avond holten achter betimmeringen en on- schemering naar hun foerageergebie- der dakpannen). Met name de wijfjes den die kilometers ver weg kunnen verzamelen zich in het zomerhalfjaar liggen. Vleermuizen foerageren altijd op dergelijke plaatsen om er jongen te in insektenrijke gebieden, vaak ge- krijgen. Bij de dwergvleermuis, de vormd door waterpartijen omzoomd meest algemene soort, kunnen deze door bos of beplanting. Voor de trek tussen kolonie en foerageergebied en Vliegroute van vleermuizen in een open agrarisch cultuuriandschap zijn de vleermuizen in hoge mate af hankelijk van lintvormige landschaps elementen alsbebouwing,beplanting, watergangen en dergelijke. Met be hulp van hun sonar, die voor ons on hoorbare geluiden uitzendt, oriënte ren zij zich op deze linten en vinden zij hun weg in de donkere nacht. In vergelijking met het oosten van Nederland is het Zeeuwse polderland met zijn grootschalige en winderige karakter nogal vleermuis-onvriende lijk. Toch komen op diverse plaatsen opvallend veel vleermuien voor. Dit geldt met name voor de binnenduin- rand, het Zeeuwsvlaamse grensgebied en de omgeving van steden en dorpen. Vooral in de Zeeuwse steden en dorpen is doorgaans voldoende schuil- gelegenheid aanwezig. Voor de boom- bewonende soorten in de vaak jonge bossen is dit nog niet altijd het geval. Dit kan echter gemakkelijk worden ondervangen door in bossen of parken zg. vleermuiskasten op te hangen. Aan goede (waterrijke) foera- geergebieden en trekroutes tussen ko lonies en foerageergebieden ont breekt het echter vaak nog. Op dit moment moeten de vleermuizen het in de steden en rond de dorpen vaak hebben van kerkhoven, parken en sportvelden. Watergangen en kreek- resten liggen meestal te veel op de wind ofzijnvoorde vleermuizen onb e- reikbaar. Iets meer aandacht voor dit aspect bij ruilverkavelingen en het ontwerpen en beheer van openbaar groen zou de kansen voor deze be dreigde diersoort in het Zeeuwse land schap veel groter maken. Het natuurbehoud heeft zich tot op heden sterk geconcentreerd op het veiligstellen van natuurgebieden. Dit is terecht en ook in de toekomst zullen vele bedreigde planten en dieren voor hun voortbestaan afhankelijk blijven van (met name de grotere) natuurge bieden. Het is echter van groot belang dat de kleinere elementen en de ver bindingszones tussen de grote kernen niet worden vergeten. En daarbij moe ten we niet alleen denken aan weg bermen, dijken enzovoorts. Ook gro te tuinen, openbaar groen, beplan tingen en riet- en moeraszones langs watergangen en sloten hebben, ieder op hun eigen wijze, interessante pers pectieven. Voorwaarde is wel dat de gebruikers en beheerders kennis ver werven van deze perspectieven en van de daarvoor vereiste maatregelen. -4

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1989 | | pagina 4