De samenwerking van de Zeeuwse gemeenten op milieugebied B Tom Matze Gemeenten die op milieugebied samenwerken met andere gemeenten kunnen van het ministerie van VROM geld voor extra menskracht krijgen. Uit een gepubliceerd overzicht van het aantal gemeenten per provincie dat voor 1990 zo'n bijdrage heeft aangevraagd (zie tabel) blijkt, dat de Zeeuwse gemeenten in hun samenwerkingsgedachten niet bepaald voorop lopen. Samenwerking 'innen alle politieke partijen is men zich er de laatste jaren van be wust geworden dat de milieuproble men echte problemen zijn. Het rap port "Zorgen voor Morgen" laat zien dat het zich zorgen maken over het milieu niet langer meer is voorbehou den aan een kleine elite. Een brede landelijke aanpak is ingezet en vormt de basis van het nieuwe beleid, ver taald in het Nationaal Milieubeleids Plan (NMP). Uitvoering van het nieuwe beleid ver eist veel menskracht en dus veel geld. Op rijksniveau is dat nog wel te rea liseren maar op lokaal niveau, vooral bij de gemeenten, ligt dat anders. Ge meenten zijn met hun tegenwoordige ambtelijke apparaat niet in staat de in het NMP genoemde doelstellingen te realiseren. Het rijk heeft dat onderkend en is be reid geweest de gemeenten in de uit voering van hun milieutaken te on dersteunen. Zij heeft dit gedaan in de vorm van het beschikbaar stellen van geld voor het aantrekken van extra mensen. De gemeenten krijgen dat geld niet zo maar. Een voor het milieu ade quaat ambtenarenapparaat is pas zin vol als het verzorgingsgebied (het aantal mensen waarvoor gewerkt wordt) groot genoeg is. Dat komt omdat er zo veel verschillende milieu taken zijn (bodem, water, lucht, ge luid, risico enz.) en er ook bij de ge meenten gespecialiseerde kennis no dig is. Komt die gespecialiseerde ken nis er niet dan kunnen de gemeenten zich niet als serieuze gesprekspartner tegenover bijvoorbeeld het bedrijfsle ven handhaven. Het minimale verzorgingsgebied voor het verkrijgen van een bijdrage is door het ministerie vastgesteld op 70.000 inwoners. Hoe groter het ver zorgingsgebied, hoe groter de bijdra ge Over de manier waarop samenge werkt kan worden bestaan geen vaste regels. De meest voorkomende vor men zijn een gezamenlijke milieu dienst, een centrumgemeente die de milieutaken voor andere gemeenten verricht en samenwerking op basis van wederzijdse bijstand. De laatste vorm is het lichtst en het meest vrij blijvend. Zeeland kent geen gemeente die van zich zelf al 70.000 inwoners heeft. Zeeuwse gemeenten, die serieus hun milieutaken willen oppakken, moe ten dus gaan samenwerken met ande re gemeenten. Uit het al eerder ge noemde tabelletje blijkt dat voor 1990 nog maar twee Zeeuwse gemeenten, Vlissingen en Middelburg, de nood zaak daartoe hebben ingezien. Ge lukkig zitten de andere gemeenten niet meer stil. In de hele provincie zijn nu onderhandelingen gestart om tot samenwerking te komen. De gemeenten op Schouwen-Duive- land onderzoeken hoe ze hun onder linge samenwerking kunnen verster ken. Daarbij kijken zij tevens hoe ze het samenwerkingsgebied kunnen vergroten waartoe kontakt is gezocht met de Centrale Dienst Walcheren, Noord Beveland en St.Philipsland. De Centrale Dienst Walcheren, Noord Beveland en St.Philipsland onderzoekt samenwerkingsmoge lijkheden met Schouwen-Duiveland en het samenwerkingsverband Vlis- singen-Middelburg. Op Zuid-Beve land en Tholen worden op het ogen blik de raadsvoorstellen uitgewerkt om tot samenwerking te komen tus sen de gemeenten Tholen, Goes, Bor- sele, Kapelle en Reimerswaal. In Zeeuws-Vlaanderen is de situatie ingewikkelder. Aan alle gemeenten is het voorstel gestuurd om in 1994 tot strukturele, algehele samenwerking te komen. In de aanloop daarnaar zul len eerst de Oost-Zeeuwsvlaamse ge meenten Hontenisse, Hulst, Axel en Sas van Gent een samenwerking aan gaan op basis van wederzijdse bij stand. In West-ZeeuwsVlaanderen Als gemeenten gaan samenwerken, kan meer gezamenlijk worden ingekocht zoals machines voor groenbeheer. (foto: infraroodbrander). E 0> O

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1990 | | pagina 16