Westerschelde
Maatregelen
Uit het bovenstaande blijkt dat een aantal
in botanisch en ornitologisch opzicht be
langrijke natuurgebieden in zijn voort
bestaan bedreigd wordt. Het van nature
aanwezige evenwicht tussen aangroei en
erosie van de schorren is verbroken,
waardoor nu erosie overheerst. Wil men
deze gebieden niet verloren laten gaan
dan zal een aktieve bescherming noodza
kelijk zijn.
Schor bij Baarland met verdediging
de schorren gedurende die periode
niet of nauwelijks overspoeld. Dit
had tot gevolg dat de schorbodem
uitdroogde waardoor veel planten
stierven en de bodemsterkte klei
ner werd. Toen in 1987 na gereed
komen van de Oosterscheldewer-
ken het getijverschil weer werd
vergroot naar de huidige waarde,
brokkelden de uitgedroogde schor-
randen onder invloed van het water
in snel tempo af.
Het nieuwe getij valt ten opzichte
van het oude getij ongunstiger uit.
De golven kunnen nu tijdens
hoogwater langer tegen en over de
schorranden lopen waardoor deze
versneld afkalven.
Het gereedkomen van de Storm
vloedkering betekende een grote af
name van de hoeveelheid zand en
slib in het water van de Oos-
terschelde. Vroeger zorgde dit zand
en slib voor de groei en ophoging
van platen, slikken en schorren. In
de nieuwe situatie is deze opbouw
niet meer goed mogelijk. Aangroei
van schorren is hierdoor vrijwel on
mogelijk geworden. We zien zelfs
dat de platen en slikken langzaam
lager gaan worden. Het lager wor
den van de slikken heeft voor een
aantal schorren erg nadelige gevol
gen. De golven kunnen namelijk
steeds beter en langer tot bij de
schorrand komen.
In de Westerschelde spelen andere
processen een rol. Er is een voort
durende verplaatsing van geulen
en platen. Voor een aantal schor
ren, zoals die bij Bath en Waarde,
heeft dit sterk negatieve gevolgen.
De geulen verplaatsen zich te dicht
naar het schor toe. Hierdoor wordt
het slik voor het schor zo smal en
steil dat de stroomsnelheid en de
golfhoogte bij de schorrand toe
gaan nemen en een versnelde
erosie het gevolg is. Het effekt van
golven, veroorzaakt door de
scheepvaart, heeft mogelijk ook ne
gatieve gevolgen voor de schorran
den.
Met name in het oostelijk deel van
de Westerschelde vinden intensieve
baggerwerkzaamheden plaats om
de vaargeul naar Antwerpen op
diepte te houden. Door deze bag
gerwerkzaamheden is de hoeveel
heid water die per getij door de
geulen kan stromen groter gewor
den, waardoor ook de stroomsnel-
heden bij de schorranden groter
zijn geworden.
Dat het storten van baggerspecie
op een lokatie dicht bij het schor
ook positieve effekten kan hebben,
blijkt uit het westelijk deel van
Saeftinge waar door de sterke
aanzanding schoruitbreiding een
kans krijgt.
Elders in de Westerschelde moeten
de kansen op uitbreiding of
nieuwvorming echter laag in
geschat worden, tenzij er maatre
gelen worden genomen.
Uit bovenstaande is duidelijk
geworden dat bescherming van de
schorren tegen verdergaande erosie
noodzakelijk is, wil men deze gebie
den behouden. De wijze waarop dit
moet gebeuren is een volgend pro
bleem. Momenteel worden binnen
het project LAMSOOR van Rijks
waterstaat Directie Zeeland en
Dienst Getij dewateren de mogelijk
heden voor een proefschorrandver-
dediging bestudeerd. Probleem bij
een schorrandverdediging is dat de
erosieprocessen per schor anders
kunnen zijn. Er is dus niet één
passende oplossing aan te geven.
Bij het verdedigen kan gekozen
worden voor het star vastleggen
van de schorrand met bijvoorbeeld
stortsteen of asfalt. De grote nade
len hiervan zijn dat de dynamiek
bij de schorrand verdwijnt en dat
het een grove aantasting van het
aanzicht van de schorrand bete
kent. Een andere oplossing is het
dynamisch handhaven, een veel ge
hoorde term in het huidige kustbe-
leid. Hierbij wordt de schorrand in-
direkt beschermd en blijft een be
langrijk deel van de dynamiek ge
handhaafd. Vormen van een derge
lijke verdediging zijn bijvoorbeeld
kribben, zand- of slibsuppletie op
het slik of het aanleggen van een
dam op enige afstand evenwijdig
aan de schorrand. In de Wes
terschelde zou dit zelfs tot aangroei
van schorren kunnen leiden.
Men kan er voor kiezen niet alleen
de huidige schorren te verdedigen,
maar ook ruimte te scheppen voor
nieuwe schorvorming door bijvoor
beeld ontpolderen (onderdeel Plan
Tureluur). Probleem hierbij is
echter het verschil in hoogte tussen
de polder en het niveau waarop
schorren gevormd kunnen worden.
Over het algemeen liggen de pol
ders te laag. Er is dus slib nodig om
de polders op te hogen. Met name
in de Oosterschelde is door het hel
dere water te weinig slib aanwezig
voor een natuurlijke ophoging. Een
oplossing zou het ophogen door het
storten van schoon slib kunnen
zijn.
Geraadpleegde literatuur:
Blijenberg, H. M., 1990, Erosie van
schorren in de Oosterschelde, een
onderzoek naar de gevolgen van de
aanleg van de Oosterscheldewer-
ken voor de schorren in de Oos
terschelde, Stage-rapport RWS-
DGW.
Houtekamer, N. L., 1991, Inventa
risatie erosieproblematiek van
schorren in de Westerschelde, Rap
port GEOPRO 91.026, Rijksuni
versiteit Utrecht.
Jonkers, W., 1991, Inventarisatie
en procesanalyse van de schorran-
derosie in de Oosterschelde, Rap
port GEOPRO 91.025, Rijksu
niversiteit Utrecht.
Rijkswaterstaat, Dienst Getij
dewateren, 1989, Ecologisch profiel
hogere planten, referentie toe
stand, huidige toestand, ecologie,
ingreep-effectkennis.
en tijde van het onderzoek naar schorerosie waren de
auteurs werkzaam bij de Rijksuniversiteit Utrecht en de
Dienst Getijdewateren van Rijkswaterstaat.