Verschenen Vandaag of morgen In Oostburg De trein naar Vlissingen, de boot naar Breskens en de bus naar Sluis, dat wil zeggen eerst naar Oostburg met lijn 2, daarna ver der met lijn 4. De zondag heerst in Oostburg als een plaag, de straten zijn ver laten en de huizen lijken leeg. Er is een halte bij Albert Heyxi. We stappen uit. We wachten af en na verloop van tijd: daar komt hij aan. We stappen in. We wach ten af en na verloop van nog wat tijd: daar komt er nog één aan. Drie bussen dus. Hier komen bussen uit de hele Zeeuwse kos mos bij elkaar en ik herinner mij als kind, de huiver van het streekvervoer, het raadsel van een voorgeschreven route en de vastgestelde tijd. En sterker nog: het ritueel van overstappende chauffeurs. Een man die gaat. Hij neemt zijn tas met thermoskan en brood met kaas. Hij kijkt ons even aan en zegt gedag. Een man die komt. Ook hij een tas met thermoskan en brood met kaas. Opnieuw een goedemiddag alle maal en weldra kun je nooit meer zeggen dat je nooit in Oostburg bent geweest. Dan Sluis, het oude vestingwerk. Daar lopen we, wij tweeën en de hond, het landschap in. De dijk jes bochtig en de singels kaal. Het bijna beige van de omge ploegde akkers. Het blauwe van de lucht, het stugge van de wind. Er waait alvast een vleugje win ter mee. Uiteindelijk de broze ruimte van het Zwin. Cadzand, een geur van zee en dat was alles voor vandaag. Het Zwinpiankier Je ondergaat de ruimte van het Zwin, je ruikt een frisse adem, ziet een hemels licht. Je kent het wel en wordt er toch verrast. Alsof je zelf een beetje groter wordt. Het Zwin was een machtige zee arm, de levensader van een wereldstad als Brugge. Maar door de eeuwen dichtgeslibd en ingekort. Er lopen vogels zoe kend langs het geultje dat nog over is. Een tureluur kan wadend naar de overkant. Zelfs voor een klomp-met-zeiltje heeft het Zwin geen diepgang meer en in de broze ruimte is een planken pad gemaakt, een vette groene lijn die domweg voor je voeten ligt, de onverbid delijke streep onder een handte kening. Om deze voorziening te begrij pen moet je je even losmaken van het seizoen. Zov n pad heeft in de late herfst maar weinig zin. Het is een pad voor zomergas ten. Die planken werden in het rulle zand gelegd voor mensen die gebukt gaan onder kinderen, klapstoelen en koelboxen. Dat helpt hen in hun opmars naar het strand. Dat scheelt een hoop gezeul, dat scheelt wel een minuut of vijf. Om de erkentelijkheid van deze mensen in goede banen te lei den staat er een bord met Sponsors van het Zwinplankier. Van CSM-Breda tot NMB- Oostburg, ik heb het nageteld: eeii lijst met achtendertig firma namen. Er wordt nog goed gedaan in Nederland, maar lie ver niet in stilte. Zoutelande De wind is afgenomen en het is vandaag bewolkt, met duistere accenten boven land en lichte boven zee. We gaan nu lopend van Cadzand op Breskens aan. Een trage boog, een vaag gebied. Al zee of nog rivier. Van zee zou het een inham zijn, van een rivier de monding. Van de zee de kust, van een rivier de oever. En uur na uur diezelfde vaagheid in ons zelf. Het strand is schoon. Er ligt geen rommel op, geen spoelsel- rand. Het zand is donker en ver toont de gloed van koperkleurig schelpengruis, dat hier en daar door wind en vloed in wonder lijke waaiers wordt gelegd. Van Breskens varen we naar Vlissingen. De stad van toen, de boulevard van toen en het hotel van toen. We zien onszelf terug, de klungelaars van toen, in '66 ongeveer, nog ongetrouwd. Van Vlissingen weer lopend in een trage boog steeds verder van de Scheldemonding weg. De duinen smal en steil, het pad eroverheen, omhoog, omlaag en weer omhoog. De hele Noordzee recht vooruit en aan je rechterhand het hele land van Walcheren: het vlakke van de aarde zelf, het wollige van bosjes die door de herfst totaal ver geeld of zelfs verokerd zijn, en het spitse van de torens op de horizon; hier staat een kerk, hier ligt een dorp. Tot Zoutelande. Daar overnach ten we. Kamer in, deur dicht, rugzakken af, schoenen uit. Iris zet een raampje open en ik vraag: "Hoor je de zee?" Zij zegt: "Ik hoor een bromfiets." Foto: Kristiaan Daled Vrouwenpolder We lopen in een ommezien door onze dagen heen. Om negen uur, als we vertrekken, heb je de bleekheid van de ochtend nog, en om een uur of vijf, bij onze aankomst, krijg je het donker van de avond al. Vandaag van Zoutelande naar Vrouwenpolder, de hele punt van Walcheren- Westerschelde, Noordzee, Oosterschelde. Veel water dus. Veel hemel, wolken, strand. Maar ook door bossen aan het binnenduin, waar het prikkelend naar rotting ruikt. En ook dwars door een polder heen, waar juist de laatste suiker bieten worden weggehaald. Bij Westkapelle: dat dit land schap nog karakter heeft. Bij Domburg: dat alles wat karak ter heeft wordt bedolven onder vrijetijdsbesteding; je ziet er niets dan wandelen en fietsen, joggen, vissen, jawel er wordt zelfs golf gespeeld: de Efteling is overal. Waar zagen we die dodaarsjes ook weer? En waar die sperwer- tjes? Waar hing dat wazige oran je van duizenden doornbessen? Waar hebben we gezeten en gegeten? Wat deed ons denken aan dat hondje in Pompei? Dat hondje was bedekt met schurft. Hij kon nog blaffen; lopen ging al amper meer. Hij leefde in een ton. Er werd hem wat water en wat brood gebracht. Want niet alle mensen zijn slecht. Of niet alle slechte mensen zijn altijd slecht. Afijn, in Vrouwenpolder naar de supermarkt. Pleisters, zalfjes en verband. Koos van Zomeren Deze columns van Koos van Zomeren verschenen in november op de voorpagina van NRC/Handelsblad onder de kop "Vandaag of morgen". Eerdere columns van Koos van Zomeren werden gebun deld in "Zomer" en in "Winter", uitgeverij de Arbeiderspers, f 24,90. 18 WANTIJ DECEMBER 1993

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1993 | | pagina 22