Mestbeleid
Medio jaren '80 is besloten tot een aanpak
van het meststoffenprobleem in fases:
Fase 1 (1987-1990) was gericht op de sta
bilisatie van de problematiek en op het
aandragen van mogelijke oplossingen voor
de mestoverschotten (veevoeding, mest-
distributie en mestverwerking).
Fase 2(1991-1994) was en is gericht op
een geleidelijke vermindering van de
milieubelasting door middel van het aan
scherpen van de gebruiksnormen.
Fase 3 (1995-2000) zal gericht zijn op ver
dere aanscherping van de normen om uit
eindelijk uit te komen op de evenwichts-
bemesting: de mineralengift aan de bodem
is dan gelijk aan de mineralenonttrekking
door het gewas met inachtneming van
acceptabele verliezen.
Met name de derde fase zal voor de inten
sieve veehouderij grote gevolgen hebben.
was 35% afkomstig van ammoniak.
Aangezien dierlijke mest de belangrijkste
bron van ammoniak is, zijn maatregelen
voor de beperking van de uitstoot van
ammoniak op de veeteelt gericht.
Ongeveer 40% van de ammoniak komt vrij
uit stallen en mestopslag. De overige 60%
komt vrij na uitrijden op het land. De uit
stoot kan verlaagd worden door het snel
onderwerken van mest, door mestinjectie,
zodebemesting, afdekken van mestopslag
en verbeterde stalsystemen. In 2010-2015
moeten diverse maatregelen leiden tot een
ammoniakbeperking van 80% ten opzichte
van 1980.
Belangrijk is het gedrag van ammoniak in
de lucht. Ammoniak slaat betrekkelijk snel
neer. Als vuistregel kan men hanteren dat
ongeveer 30% van de ammoniakuitstoot
neer komt binnen de gemeente waar de
bron is gelegen. Maatregelen ter beper-
Foto: Elly. Jan maat
De fosfaatoverschotten moeten dan op
een voor het milieu verantwoorde wijze
worden afgezet. Daarbij zijn een goede
mestdistributie, verwerking en export
nodig. De verantwoordelijkheid wordt bij
het individuele bedrijf gelegd. Vooral bij
de niet-grondgebonden bedrijven zal dit
beleid wellicht leiden tot inkrimping of
sluiting van een deel van de bedrijven.
Vestiging van grote, effectief ingerichte
bedrijven op lokaties waar voldoende
mest kan worden afgezet biedt perspectief
voor de toekomst. Zeeland is zo'n gebied.
Er wordt in Zeeland immers nog weinig
mest geproduceerd, terwijl in de akker
bouw nog ruimte is voor mestafzet. De
afzetlijnen zijn kort en de logistieke pro
blemen beperkt. Ook kan de akkerbouw
veevoederprodukten leveren. Zeeland
biedt dus duidelijk vestigingsplaatsvoorde
len aan intensieve veehouderij.
Ammoniakbeleid
Ammoniak is één van de verzurende stof
fen. Van de totale zure neerslag in 1989
king van de neerslag van ammoniak zijn
dan ook lokaal en regionaal van betekenis.
Dit in tegenstelling tot andere verzurende
stoffen zoals stikstof- en zwaveloxiden.
Het uitrijden van de mest is inmiddels aan
regels gebonden.
In de toekomst zullen alle te bouwen stal
len aan het zogenaamde Groen Label moe
ten voldoen, ongeacht of ze nu dichtbij of
ver van een natuurgebied liggen. Deze
algemene maatregel is bedoeld om de tota
le uitstoot van ammoniak uit stallen te
beperken.
De meeste veehouderijen liggen juist in de
meest voor verzuring gevoelige gronden:
de zandgebieden. Daar is geen ruimte
meer voor grootschalige ontwikkelingen.
Zeeland is wat ammoniak betreft nog rela
tief schoon. Ten opzichte van de zandge
bieden zijn de kleigronden minder gevoe
lig voor verzuring. Ter ontlasting van de
zandgebieden staat in het Structuursche
ma Groene Ruimte dat Zeeland een van de
gebieden is die een deel van de te verplaat
sen melkrundveehouderijen moet opne
men. Met de opvang van ruwweg 75.000
koeien kan de ammoniaktaakstelling voor
Zeeland in 2010 nog worden gehaald.
Advies van de Inspecteur
Op grond van de Wet Milieubeheer moe
ten alle aanvragen naar de Inspecteur wor
den doorgezonden. Die kan dan een
advies uitbrengen aan het gemeentebe
stuur. De Inspecteur heeft op alle aanvra
gen voor nieuwe stallen inderdaad advies
uitgebracht, omdat bij nagenoeg alle stal
len geen rekening was gehouden met de
beperking van de ammoniakuitstoot. Flet
ammoniakverlies bedraagt gemiddeld 3
kilo per dierplaats. Bij een Groen Label-stal
bedraagt dit verlies maximaal 1,5 kilo. Dit
verschil staat op gespannen voet met arti
kel 8.11 lid 3 van de Wet Milieubeheer. In
dat artikel wordt uitgegaan van de grootst
mogelijke bescherming van het milieu,
tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden
gevergd. Gezien het feit dat er voor mest-
varkens Groen Label-stallen bestaan en dat
de extra investeringen, die deze stallen ten
opzichte van traditionele stallen vergen,
op grond van de VAMIL-regeling
(Vervroegde Afschrijving Milieu-
Investeringen) versneld fiscaal kunnen
worden afgeschreven, zijn de aanvragen
naar de mening van de Inspecteur in strijd
met het genoemde artikel. Bovendien
schrijft de toekomstige algemene regeling
deze stallen voor
Die zienswijze heeft volgens de
Inspecteur de consequentie dat
de aanvragen moeten worden
geweigerd. Op hinder, zoals door
stank, stof en ongedierte is hij in
de adviezen niet uitdrukkelijk
ingegaan. Door het toepassen van
richtlijnen en door het stellen
van voorwaarden in de vergun
ning kunnen daarvoor landelijk
aanvaarde normen gehaald wor
den.
Via het ruimtelijk beleid en het
milieubeleid wordt de intensieve
veehouderij ingeperkt. De aan
vragen zijn naar mijn mening de
laatste poging om het nieuwe
beleid voor te zijn. Of hier sprake
is van een vorm van projectont
wikkeling staat niet vast.
Ongetwijfeld zal de Raad van
State het laatste woord spreken.
Op persoonlijke titel geschreven door Johan
Marinissen, medewerker bij de Inspectie
van de Volksgezondheid voor de hygiëne
van het milieu voor Zeeland.
4 WANTIJ FEBRUARI 1994