van De Kaloot exit 6. Verdwenen natuurgebieden. Kijken naar In deze eeuw is heel veel natuur verloren gaan. Uithard Struijk haalt herinneringen op aan de Kaloot, nu opgespoten industrieterrein. Richard Struijk Van de vele excursies, die ik in de achter mij liggende halve eeuw meemaakte, zijn er maar weinige, die zo'n indruk op me maakten als die naar de Kaloot. Ik ben dankbaar, maar tevens bedroefd, de Kaloot nog in al zijn glorie aanschouwd te hebben. Als vers lid van de KNNV onderging ik de bekoring van het Zeeuwse land. Komend van Terschelling in 1961 was ik wel wat gewend. Ook op het gebied van schorren en slikken. Toen we begin jaren zestig een bezoek aan de Kaloot konden brengen, greep ik die kans met beide handen aan. Onder aanvoering van mr. Lebret, vogelaar bij uitstek, ploeterden we door het terrein, dat reeds van alle kanten belaagd werd en ten dode leek opgeschreven. Hoe we er kwamen, kan ik me niet meer herinneren. In iemands 'eend' of met m'n eigen NSU- Prinzje? De Kaloot was een onderdeel van het Zuid-Sloe, een uitgestrekt natuurge bied, grenzend aan de Westerschelde, oos telijk van Vlissingen. Het gebied liet zich opdelen in enkele zones. De slikken en schorren, doorsneden met enkele grotere en kleinere kreekjes, wat lage duintjes en zandstranden. Een rijk en gevarieerd ter rein, zover de horizon reikte. In het begin van deze eeuw strekte de Kaloot zich nog uit tot nabij het huidige Rammekens. Waar men een eeuw geleden nog kon lopen, stond door de greep der stromen in de oorlog reeds 20 meter water! Het strand was inmiddels honderden meters smaller geworden, maar nog steeds strekten zich enorme strandvlakten uit, rijk voorzien van schelpen. Kapmeeuwen Onze excursie richtte zich vooral op de broedvogels. Ik herinner me de kapmeeu- Kapmeeuwjong op de Kaloot (1963). Foto: Jan .v. L. wenkolonie en talloze rondscharrelende jongen, die een veilig heenkomen zochten tussen allerlei slijkplanten als obione, alsem en slijkgras. Grote zowel als dwergsterns nestelden op de strandvlakten en de slan ke, roodgepote visdiefjes lieten zich boven onze hoofden horen. Tureluurs hadden er hun stek. Ze werden nogal eens belaagd door rondstruinende wezeltjes, want dit zoogdier was toen algemeen. Hoog in de lucht jubelde de leeuwerik, nu zeldzaam geworden in Zeeland. Rietgorzen en gras piepers waren er al evenzeer thuis als de koekoek, die vooral hun legsels parasiteer de. Kluten bevolkten het gebied en in het najaar pleisterden niet zelden enkele dui zenden als een wit lint op de Kaloot. Over de waarde van de fossiele schelpen die aan spoelden, werd in de vorige Wantij al bericht. Warren Reed in de duistere oorlogsjaren voorspel de Hans Warren in de Levende Natuur, februari '43, jrg. 47, de ondergang van het Zuid-Sloe. Dat hij kind van zijn tijd was, bewijst de uitspraak: "Nu zullen wij, natuurvrienden, niet gaan zeuren over het verlies van een natuurgebied in deze tijd van 'helpt u zelf', wanneer dit gebied in een vruchtbare zeekleipolder die werk en brood velen zal geven, kan worden omge zet". Hij vervolgt echter met: "ik acht het toch niet ongewenst, een ieder ten volle te doen beseffen, welk een terrein verloren zal gaan". "Werk, werk en nog eens werk," wie zei dat ook al weer? Mijn visie nu is anders dan die van Warren toen. Het opofferen van dergelij ke, unieke, natuurgebieden in naam van de economische voor uitgang (denk ook aan de Beer bij Rotterdam) reken ik tot de grote missers, zo niet misdaden, van deze eeuw Ricbcird Struijk is lid van de KNNV Walcheren. 13 WANTIJ december'99

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 1999 | | pagina 17