panorama van eilanden en brede water stromen, van zandbanken en schorren, van het wonder van het getij? Dat land schap moet het esthetisch gevoel van de mensen van de eilanden toch óók gevormd hebben..,? Ik ben geneigd om onmiddellijk 'ja' te zeggen en de Zeeuwse dichter Lou Vleugelhof na te praten toen hij - nog maar een paar weken geleden op een stu diedag over Zeeland en de dichtkunst - zei dat 'een Zeeuw nooit helemaal is losge rukt van zijn oerbaarmoeder'. Vleugelhof vond dat het kijken over het water en het ervaren van het ritme van het getij de mens doet nadenken over de oneindig heid én over de eigen eindigheid, (het getij is immers de oneindige herhaling, maar de Deltawateren zijn eindig, ze heb ben overkanten.) Het is een mooie gedachte en hij gaat zeker op voor hen die hun leven lang met de onbevangen ogen van het kind blijven kijken. Maar dat waren in de Delta de enkelingen. De meeste van onze voorva deren hadden weinig oog voor het mooie. Niet omdat al dat oogstrelende niet aan wezig was, maar omdat de omstandighe den waaronder het gros van de bevolking vanaf de schepping van de Delta heeft moeten leven, het genieten in de weg stonden. Boeren en landarbeiders Om te beginnen was daar de omstandig heid dat de Delta het vroegst geproletari seerde gebied van Nederland was. Dat had alles met de geografische omstandigheden te maken. De Delta kwam grotendeels tot stand via inpolderingen. Die werden betaald door kapitaalbezitters, die hun grond meestal aan grote boeren verpacht ten. Zo ontstond er hier vanaf het begin een samenleving van een dominante groep grote boeren, een opvallend kleine middenlaag en een zeer hoog percentage arbeiders. Die scheve bevolkingssamenstelling (die in alle tijden en alle landen al ongelukkig is gebleken) heeft eeuwenlang het sociale beeld van de Delta bepaald. Bij de eerste volkstelling in 1807 bestond de Zeeuwse bevolking uit 67% arbeiders, 20% grote boeren en slechts 13% middenstand en kleine boeren. In de oostelijke provincies was toen 50% van de bevolking kleine boer of middenstander. De arbeiders in de Delta hadden zelden eigen grond en waren daardoor erg afhan kelijk van de grote boeren. De meesten van hen vielen niet op als mensen met een groot sociaal gevoel. Integendeel. Het gevolg was dan ook dat in perioden van werkloosheid - en die was in het winter seizoen chronisch - grote groepen in armoe leefden. Niet zelden werd er hon ger geleden temidden van de vruchtbare akkers van de Delta. Nog maar 20 jaar geleden zei een oude Thoolse arbeider tegen me: 'Als je geen werk had, dan had je geen eten. Dat kun nen mensen zich nü niet meer indenken, maar toen was het zo dat je altijd liep te prakkiseren: 'Hoe blijf ik aan het werk, hoe houd ik mijn huishouden aan het eten.' Dat beheerste het denken van de meeste mensen tot halverwege de 20e eeuw: hoe kom ik aan eten. Een situatie die was terug te voeren op het samenlevingspa troon in de polders. Zo had de vorm van het landschap duidelijk sociale gevolgen: de bewoners hadden wel wat anders aan hun hoofd dan genieten van het Deltalandschap met zijn prachtige brede waterstromen. Geloof Niet alleen de arbeidsverhoudingen vorm den de bewoners. Daarin speelde ook het geloof een grote rol. Dat geloof wordt al sinds de 16e eeuw in belangrijke mate bepaald door de leer van Calvijn. Die leer de zijn volgelingen dat zij zich bevinden in een aards tranendal. Zij dienen het leven in de vreze des Heren door te bren gen en het aardse bestaan zeker niet te verheerlijken. Zodoende ontstond ook door de godsdienst een cultuur waarin het beleven van de schoonheid van het landschap geen aandacht of stimulans kreeg. Voor velen gold dat het gebogen hoofd beter paste dan het opgeheven hoofd met een open, ontvankelijke blik. Bovendien wakkerde het zware geloof der vaderen de angst voor het water aan. Door het te gebruiken in de apocalypti sche preken die bijna wekelijks over de kuddes werden uitgestort. De zondvloed mocht dan achter de rug zijn, God kon nog steeds de mens straffen door het water te zenden. In 1953 was de ramp dan ook geen gevolg van de weersomstan digheden en een falend dijkbeheer, nee de ramp was een straf van God voor ons 7 WANTIJ december '02

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 2002 | | pagina 7