Foto: Jaap Wolterbeek Grootschalige nieuwlandpolders Voor de ruimten is een driedeling te maken op basis van hoogteligging, omvang van de ruimte en gevoeligheid voor zetting, vernatting of verzilting. Als eerste zijn zowel de hoger gelegen als de wat lager liggende grootschalige nieuwlandpolders te onderscheiden. De hoger gelegen polders bezitten vaak een matig dik kleidek en een zandige onder grond, zijn weinig gevoelig voor zetting en vernatting, maar wel wat gevoeliger voor verdroging. De wat lager gelegen polders bezitten juist een dik kleidek en zijn daarom gevoeliger voor zetting en vernatting, maar weinig gevoelig voor ver droging en verzilting. Door deze eigenschappen zijn beide gebieden bij uitstek geschikt voor groot schalig agrarisch gebruik, zoals de inten sieve grootschalige akkerbouw. Ze zijn echter minder geschikt voor traditionele stedelijke uitbreidingen en dorpsbebou wing. Kleinschalige nieuwlandpolders Als tweede zijn de kleinschalige nieuw landpolders te onderscheiden die wat betreft de eigenschappen sterk overeen stemmen met de grootschalige. Door het kleinschalige karakter zijn deze gronden vooral geschikt voor meer kleinschaligere en verschillende vormen van agrarisch gebruik, zoals gemengde bedrijvigheid, fruitteelt of een meer extensieve streekge bonden akkerbouw. Poelgronden Als derde zijn de laagliggende poelgron den te onderscheiden. De vaak grootscha lige gebieden kenmerken zich door klei op veen en een grote gevoeligheid voor zetting, vernatting, overstroming en verzil ting. Door deze omstandigheden is het voorstel de agrarische gebruiksmogelijkhe den zoveel mogelijk te beperken tot beweiding of de gebieden te gebruiken als overstroomgebied bij extreme neerslag. Enkele gebieden zijn zelfs ongeschikt als cultuurgrond, maar goed geschikt voor natuurgebied vanwege de grote mate van verzilting, vernatting en periodieke overs tromingen. Overzicht Een overzicht van een toekomstig delta landschap ziet er dan als volgt uit. Op grond van de samenhang tussen onder grond en het occupatiepatroon zijn in het deltalandschap grofweg vijf samenhangen de gebieden te onderscheiden. Voor elk gebied is een eigen ontwikkelingsrichting denkbaar. 1. De samenhangende deltawate ren bezitten volop potenties om uit te groeien tot vitale natuurlij ke systemen die de dynamiek van het watersysteem gemakkelijk blijven opvangen. 2. Het gebied met stedelijke, industriële en havengebonden activiteiten concentreert zich rondom de zeehavens bij Vlissingen en Terneuzen en de stedelijke gebieden Vlissingen, Middelburg, Terneuzen en Goes. Deze activiteiten zijn in ruimte lijk, functioneel en economisch opzicht sterk koersbepalend. 3. In de agrarische polders is het grootschalige en landelijke karak ter doorslaggevend met daarin een fijnmazig patroon van dor pen, gehuchten en vrij liggende erven en bebouwingen. 4. Langs de kustgebieden concen treren zich allerlei recreatieve activiteiten. Langs de Ooster- schelde, het Veerse Meer en Grevelingenmeer beperkt de recreatie zich tot enkele plekken. 5. En als laatste het kleinschalige karakter van het zuidelijk liggen de dekzandgebied met een reeks aan kleinschalige bebouwingslin ten Dit artikel is een weergave van een studie van Piet Goossen aan Wageningen Universiteit en Researchcentrum, departe ment Omgevingswetenschappen. De stu die schetst op experimentele wijze toe komstbeelden voor het deltalandschap op grond van de veronderstelling dat de mens in zijn ruimtelijk handelen sterk verbonden is met de natuur. In dit opzicht is ontken ning van de relatie tussen mens en natuur een onwerkelijke utopie11. Net zo goed als het tegenhouden van veranderingen een arcadische12 houding uitstraalt 1 Het patroon van in gebruik nemen van land door steden, dorpen, boerderijen, industrie en ander landgebruik. 2 Het geordende en samenhangende geheel van grondwater(stromen), kreken, waterlopen, etc. 3 Een kreekrug is een strook hogere grond van een met zand dichtgeslibde kreek. Een (dekpan- drug is een omhoogkomende laag zand in de grond. 4 Deze polders zijn ontstaan na inpoldering van een voormalige afwateringsgeul of stroomgeul, zoals de Passageulepoldèr in Zeeuwsch- Vlaanderen. 5 Polders die ontstaan zijn door landaanwinning, zoals de polders van Zuid-Beveland. De meeste dateren van na de 13e eeuw. 6 Deze polders bestaan al van voor de 12e eeuw, zoals het middengebied van Walcheren. Door het bedijken van land werd het gevaar van overstro ming voorkomen. 7 Gebieden die door de getijdenwerking perio diek overstromen en droogvallen, zoals schorren en slikken. 8 Een doorlaatmiddel is vergelijkbaar met een sluis waar water in en uit kan stromen. 9 Sedimentatie is afzetting van zandig materiaal en kleideeltjes. Erosie is aantasting van het land of de kustlijn door water. 10 Strandwallen zijn restanten van voormalige duinhoogten die wat verder landinwaarts ontston den. 11 Denkbeeldig, ideaal landschap dat niet te ver wezenlijken is. 12 Een niet meer terug te krijgen historisch land schap dat als paradijselijk wordt voorgesteld. Piet Goossen is landschapsarchitect en werkzaam bij de Provincie Zeeland 12 WANTIJ April'06

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 2006 | | pagina 12