Oosterschelde hongert naar zand en slib Slikkenplaten en schorren zullen verdwijnen KÜito Anke van der Geest De Deltawerken zorgden ervoor dat de Oosterschelde flink veranderd is. Voorheen waren er nog kenmerken van een estuarium, vanaf I960 kwam daar verandering in. Er bleef nog enige dynamiek door de aanleg van de Oosterscheldekering in plaats van een afsluitende dam. De ecologie paste zich aan: er kwam een verschuiving naar zoutminnende flora en fauna. Maar vanuit zee komt er nog nauwelijks zand in de Oosterschelde. Dat heeft serieuze gevolgen voor de platen en schorren. dDe Oosterschelde was tot 1960 een estuarium. Een estuarium is de monding van een rivier met een duidelijke zout-zoet gradiënt. Het zoete water van de rivierafvoer ver mengt zich met de instroom van zout water van de getijden. De Oosterschelde kreeg zoet rivierwater van de Maas, de Rijn en een aantal kleine Brabantse stro men. Door de Deltawerken, aangelegd in de vorige eeuw, is de instroom van dit zoete water nagenoeg helemaal verdwe nen. Aan de zeezijde van de Oosterschelde was aanvankelijk een dich te dam gepland, maar in de jaren zeven tig koos de regering voor een doorlaatbare kering. Met de Oosterscheldekering bleef er wel (een verminderde) dynamiek met getijden. De opening tussen Noordzee en Oosterschelde was echter dermate ver kleind dat de gehele waterhuishouding stevig veranderde. Dit betrof zowel het verschil tussen hoog en laag water als het volume van het instromende water en de stroomsnelheden. Al met al had dit grote gevolgen voor de schorren en pla ten. Zandhonger De diepte en de breedte van geulen in de Oosterschelde werden bepaald door de in- en uitstroom van zeewater vóór de aanleg van de kering. De oude geulen waren te breed en te diep voor de nieuwe situatie en het evenwicht was daarmee weg. Om een nieuw evenwicht te bereiken vangen de geulen zand in. Dit wordt zandhonger genoemd. De aanvoer van zand vanuit de Noordzee nam echter af met de vermin derde instroom van water en de invang van zand rond de kering. Nu wordt als het ware lokaal zand opnieuw gedistribu eerd. Dat betreft zand van de slikken, pla ten en schorren. Het gevolg is dat het oppervlak en de hoogte van de slikken en platen sterk afnemen. De zandhonger is zo groot dat over een paar honderd jaar de slikken, platen en schorren verdwenen zullen zijn. Kliffen Schorren kennen (evenals de platen) een afwisseling van opbouw en afbraak. Stevige golfslag veroorzaakt erosie; aan slibbing zorgt weer voor opbouw. De vegetatie zorgt vervolgens voor verdere uitbouw. Ook hier is echter verandering in gekomen met de Deltawerken: er is onvoldoende aanvoer van zand en slib, dat met het zeewater en voorheen ook met de rivieren meegevoerd werd. Tegenwoordig is er na natuurlijke afslag nog nauwelijks herstel. Daardoor er ont staan klifranden langs het schor. Het materiaal dat vrij komt bij de afbraak wordt lokaal nog wel 'hergebruikt' ter ophoging van schor. Schorranden kunnen wel beschermd worden tegen verdere afbraak door verhardingen aan te bren gen. Gevolgen voor de ecologie Doordat het water in de Oosterschelde zouter werd, moesten flora en fauna zich aanpassen. Zo is zeegras, dat niet van 'vol' zout water houdt, nu nog voornamelijk te vinden in de Zandkreek, de Krabben- kreek, op de slikken van Dortsman en in de Kom (oostelijke gedeelte van de Oosterschelde). Doordat er minder zoet water binnenkomt en de stroomsnelhe den lager zijn, neemt de aanvoer van voe dingsstoffen af en is de helderheid van het water toegenomen. Dit geeft onder de vogels een verschuiving naar zichtjagers, zoals aalscholvers en sterns. De al eerder genoemde verkleining van de oppervlakte platen en slikken heeft ook gevolgen voor de vogelstand. De hoge gedeelten dienen als rustplek voor stand- en trekvogels omdat ze met eb langer droog vallen dan de lagere gedeelten. Met de afname van hun oppervlak is er minder plek voor de 12 WANTIJ Juli'06

Tijdschriftenbank Zeeland

Wantij | 2006 | | pagina 12