Welzinge
TillTiSif
Welzingsche Sprink. Foto: Jan Moekotte
1n deze nieuwe rubriek
beschreven plaats.
i c van Schagen gaf met
Airhtretiel "Wat dtt
zijn dicbtre8,.r-de eerste
blijfsel overbleef ae
aanzet.
Jan Moekotte
J.C. van Schagen (1891-1985 schreef met passie en precisie over
Walcheren. In 1970 publiceert hij in zijn Domburgse Cahier XVII
een herinnering aan het voor hem als schoolknaap al zo mysteri-
euse Welzinge. Werk van Van Schagen is, vaak prachtig uitgegeven,
enkel nog te koop in antiquariaten.
Van dat Welzinge is weinig terug
te vinden. Wat namen op een
topografische kaart als
Welzingseweg, t'Hof Welzinge,
'elzinge polder, Welzingsche Sprink en
en enkel verloren hoekje, ontstaan bij
e aanleg van de A58 toen de haaks daar-
p staande landweggetjes simpelweg
>eknipt' werden.
en paar fragmenten van Van
chagen over het Welzinge van
Jngeveer 1900-1910:
Welzinge en Simpelaer. Ze zijn één voor
lij. Simpelaer was de palingvisser uit
liggekerke."...
Ik heb als zeventienjarige jongen, eerbie-
lig, van deze man gehouden,
loodgewoon om zijn gaafheid, zijn
riendlijkheid ook, zijn wat aarzelende
lescheidenheid en vooral om dat sterren
an het lichtje in zijn ogen wanneer hij
iet over Welzinge had. We kenden elkaar
lit de Domburgse tram, de schooljongen
an het achterbalkon en de visser die
ïaar Welzinge ging, of daar vandaan
wam"...
"Hij sprak niet veel en zeker heeft hij
nooit uitgeweid over dat legendarische
oord waar hij zijn fuiken had staan. De
naam was hem genoeg en zeide alles. Dat
was zo. En zo ontbreekt er bij mij toch
niets aan het beeld van dat stille verre
Welzinge, dat ik zelf nooit gezien heb. Je
weet alleen dat het achter Rammetjes lag
en dat kende je wèl, dat echte fort met
zijn barse Poort, zijn deels begroeide wal
len met de prachtige gele bloempollen
soms, en zijn half verlande grachten, zijn
riet, en daarachter lag het dan. Het moe
ten toen ook al merkwaardige plassen
geweest zijn, vager, ruwer, onorderlijker
waarschijnlijk dan tegenwoordig, nu dit
watercomplex op de kaart van Walcheren
zo netjes duidelijk afgebakend is aange
geven- het lijkt waarachtig wel een
plantsoenaanleg. Toen nog was het vaag,
onbestemd, onbegrensd in bepaalde zin,
en je wist tot in hart en nieren hoe een
zaam het er wel wezen moest, hoe zacht
en aldoor het riet daar wuivend ruiste,
hoe je daar alléén moest kunnen zijn met
niets dan de wind en af en toe zou er een
meeuw schreeuwen. Wie kwam daar ooit-
buiten Simpelaer"...
"Het moet een oer-oud stuk Walcheren
geweest zijn daar en op de een of andere
manier moet de historie, het geheime
leven van dat watergebied, een snaar in
Simpelaer geraakt hebben. Hij was
Welzinge. En zo diep zat dit dat wij jon
gens het zuiver aanvaardden, niemand
dacht erover om met zijn Welzinge te
spotten, het werd zonder meer als een
soort Elyseum gevoeld"...
"Welzinge, er zijn zoveel Zeeuwse namen
op inge, maar geen is er zo welig, zo
zacht, géén fluistert zo heimelijk aanhou
dend van de tijdeloosheid van ons oude
waterland als deze, een toevallige, wille
keurige santenvloeing misschien van oude
wellen en welen, overgebleven uit een
wie weet hoe lang al vergeten vloed"....
"Ik voor mij heb nimmer de moed gehad
erheen te gaan. Er zijn dromen die je niet
schenden kan".
(DC XVII, december 1970)
19 WANTIJ Juli'08