O
Thijs
Cyclische tijd
Werken en wonen
Eik
Kramer lezing 2012
op. Het is heel natuurlijk om te willen hou
den wat je hebt en steeds meer te willen'.
Het begrip 'economische groei' dat ik vanuit
het eerder genoemde rapport van de Task-
force al memoreerde, vormt de hedendaagse
vertaling van deze 'natuurlijke' drang van
het arbeidend dier, de animal laborans zoals
Arendt hem ook typeert. Genoeg is nooit
genoeg, we willen steeds meer te consume
ren hebben. Wanneer de groei even lijkt te
stoppen of af te zwakken, zoals momenteel
het geval is, raken we als samenleving in
regelrechte paniek. Natuur en milieu worden
dan onmiddellijk als zogenaamde 'luxe
problemen' opzij geschoven. Terwijl eind
vorige eeuw toen we economisch nog hard
groeiden, voor de Nederlanders natuur
en milieu nog de meest dringende maat
schappelijke problemen behelsden, zijn er
volgens recent onderzoek van het CBS nu
nog maar 2% Nederlanders die er de hoog
ste urgentie aan toekennen. Met Plastic
Panda's houdt Bas Haring ons hier onbe
doeld en ongewild een spiegel voor. Tegen
de ondertitel van zijn boek zullen de meeste
Nederlanders kennelijk geen bezwaar
maken, zolang de economie maar blijft
groeien: Over het opheffen van de natuur.
Een vierde kenmerk dat Arendt met arbei
den verbindt, is het begrip van de cyclische
tiid. De cirkel van productie en consumptie
draait rondjes: we produceren om te consu
meren maar van alle gezaghebbende eco
nomen moeten we ook steeds meer consu
meren om te kunnen blijven produceren en
zo economisch te groeien. Hoe sneller deze
cirkel draait, hoe meer groei. Wat dit voor
de natuurvisie van Haring betekent, zien we
in Plastic Panda's. Er is niets blijvends. In de
natuur wordt 'het materiaal rondgepompt
onder invloed van zonlicht en er verdwijnt
nergens iets... De natuur is een rondpom
pende machinerie'. De menselijke economie
blijkt hiervan een simpel onderdeel te zijn.
Haring vergelijkt ons ecosysteem uitgebreid
met de autobranche. Ook al gaan er veel
producenten van auto's failliet, als er maar
een paar grote overblijven, is dat geen
enkel probleem. Dat geldt ook voor eco
systemen waarin soorten probleemloos
kunnen uitsterven. 'Zolang de keten van
toeleverancier naar fabrikant naar dealer
intact blijft, draait de autobranche wel. En
zolang de keten plant, planteneter, roofdier
intact blijft, draait een ecosysteem wel'. Ik
teken hierbij wel aan dat Haring het gegeven
veronachtzaamt dat in deze keten de mens
tegenwoordig zowel de rol van planteneter
als van roofdier lijkt te vervullen. Net zomin
als we panda's nodig hebben, lijkt dat bij
hem te gelden voor tijgers. Als animal labo-
rans zorgt de mens er in z'n eentje wel voor
dat de natuurlijke kringlopen blijven draaien.
Dat het beeld dat hieruit tevoorschijn komt
u en mij misschien niet erg aanstaat, dat we
bijvoorbeeld instinctief terughuiveren voor
het Zeeland van de 26e eeuw, laat alleen maar
zien dat er iets ernstig mis is met onze voor
onderstellingen en definities van duurzame
ontwikkeling. Het is in dit verband te gemak
kelijk om Haring verwijten te maken. Wanneer
we de consequenties van zijn wereldbeeld
afwijzen, zullen we vanuit andere vooronder
stellingen moeten gaan denken en leven.
Die andere vooronderstellingen, die andere
wijze van in de wereld staan, heb ik met
Arendt 'werken' genoemd. In discussie met
de uitgangspunten van Haring, ga ik de ken
merken die bij 'werken' horen nu ook kort
bespreken. In de eerste plaats gaat het hier
om een totaal ander soort duurzaamheid
dan in onze gebruikelijke benadering. De
duurzaamheid die hier beoogd wordt is de
blijvendheid van de dingen die de werkende
mens maakt, van het wonen op de aarde die
als een tehuis wordt ingericht. Niet de men
sen en hun behoeftes, maar de materiële
wereld waarin gewoond wordt, staat hier
centraal. Dit levert in de tweede plaats een
heel ander begrip van tijd op dan vanuit het
arbeiden zichtbaar werd. Vanuit de visie van
de werkende mens, de homo faber zoals
Arendt hem noemt, gaat het om een line
aire tijd. Het werken, het maken van dingen,
heeft een, zij het altijd voorlopig, eindpunt.
Het is gericht op een materieel product dat
een tijd bewaard en gebruikt wordt, niet
geconsumeerd en verbruikt. Deze lineaire
tijd van de stabiele wereld waarin wij wonen,
verbindt ons ook met onze voorouders
en met de volgende generaties. Terwijl de
arbeidende mens altijd en overal zijn
behoeftes lijkt te kunnen bevredigen, richt
de werkende en wonende mens zijn omge
ving zo in dat hij zich erin herkent en zich
er vertrouwd in voelt. De conversaties die
Haring in het Zeeland van de 26e eeuw laat
opklinken weerspiegelen fraai de behoeftes
van de arbeidende mens. Ze gaan over een
nieuwe baan, over huwelijk en voortplan
ting en vooral over eten en consumeren.
Dat soort gesprekken kan inderdaad altijd
en overal los van de omgeving waarin
mensen zich thuis voelen, worden gevoerd.
Het onbegrip van Haring voor deze grond
houding van het werken en wonen, is groot.
Ik geef één voorbeeld. In Het aquarium van
Walter Huijsmans beschrijft de auteur het
in zijn ogen eigenaardige gebruik dat in het
verleden boeren in het Oosten van ons land
regelmatig een eik op de brink van hun dorp
plantten. Wat het nut hiervan is, kan Haring
moeilijk begrijpen. Natuurlijk, eikenhout is
goed bouwmateriaal. 'Maar... het duurt wel
honderd jaar voordat zo'n boom gerooid
kan worden'. Tijdens zijn leven heeft de
boer dus geen 'profijt van zijn investering'.
Waarom neemt hij dan de moeite van het
planten en onderhouden van de boom?
'Zou hij soms het beste voorhebben met
de mensen van de toekomst', vraagt Haring
zich retorisch af. Dat is kennelijk een onzin
nig idee. De oplossing is gelukkig simpel:
de boer denkt alleen maar aan zijn eigen
belang of dat van zijn kinderen. Wanneer
hij zijn boerderij verkoopt, brengt die eik
meer geld op, zodat zijn investering zich
uitbetaalt. Erfden zijn kinderen, 'dan was
zijn investering dus in het belang geweest
van zijn eigen nageslacht'. Dat een mooi
beplante en beschaduwde brink in een
Drents dorp uit zichzelf waarde zou kunnen
hebben voor de bewoners, ontgaat Haring
vanuit zijn vooronderstellingen van het
arbeiden, dat dorpsbewoners zich via de
stabiele wereld van onder andere de brink
met hun voor- en nageslacht verbonden
voelen, is voor hem onbegrijpelijk. Alles
draait om de consumptieve waarde van
het geld. De boer lijkt alleen maar gericht
te kunnen zijn op de directe behoeftes
van zichzelf en zijn kinderen. Dat hij ook
met anderen in zijn dorp op een goede
manier samen wil wonen, ontgaat de zo
scherpzinnig redenerende Haring. Dit
voorbeeld van de traditionele boer heb ik
zo uitvoerig weergegeven omdat het een
derde kenmerk laat zien van de basishou
ding die Arendt als werken omschrijft.
Op de achtergrond van de verschillen
tussen de arbeidende en de werkende
en wonende mens staat de tegenstelling
tussen overleven en het goede leven.
Hans Achterhuis
8 1 wantij maart 2012
wantij maart 2012 9