I 'Zo lang het duurt, een
eeuwigheid gelukkig'
De monumentale sfeer van de toenmalige
dienstwoning kleurt één van mijn jeugd
herinneringen aan Middelburg. Het ver
schil tussen thuis - een rijtjeshuis in een
klein dorp op de Veluwe - en het statige
karakter van het logeeradres was groot.
Ook had ik eigenlijk geen flauw idee van
wat de bewoner voor de kost deed. Elke
ochtend kwam een bode van de overzijde
van het plein een attachékoffertje halen.
Waarna oom even later, keurig in pak, de
grijze haren in golven naar achteren
gekamd, kalm en waardig het plein over
stak. Die gewoonte kwam hem te staan op
de hoon van zijn zusters. Tante Ali, een
goedlachse vrijgezelle onderwijzeres uit
Diemen met een voorkeur voor jenever en
Caballero sigaretten, zou hem op één van
die ochtenden hebben gevraagd: "Cees,
heb jij iets aan je handjes?" Daar werd in
de familie hartelijk om gelachen. Cees was
de zoon van een meubelmaker, mijn opa
Boertien, en hij moest zich maar niks in zijn
hoofd halen.
Achteraf bezien was zo'n zomerse logeer
partijvan enkele dagen in een Middel
eeuwse abdij natuurlijk een buitenkansje.
Ik dwaalde met mijn neefje door eindeloze
gangen en vertrekken, die inmiddels al
lang niet weer worden bewoond, maar nu
dienst doen als museumzalen. Er was zelfs
een kamer voor de Koningin, met een heus
hemelbed. Het voerde mij terug naar
andere tijden, wakkerde mijn fantasie aan
en ik genoot van de gotische raampartijen,
de omsloten kloostertuin, de aan je han
den plakkende Zeeuwse bolussen en, zo
leek het wel, het altijd maar spelende
carillon. Nu, veertig laar later, woon ik
onder een klokkentoren in een andere
Middeleeuwse provinciestad gelegen aan
de oever van de voormalige Zuiderzee.
Net als toen nemen het geroezemoes van
de weekmarkt en het spel van de beiaar
dier mij op in het oeroude ritme van de
stedeling.
De grandeur van de gouverneurswoning
van mijn oom en tante was in niets te ver
gelijken met de enkelwandige houten
keten die mijn ouders gewoon waren bij
wijze van zomerverblijf te huren in de
buurt van Zierikzee. Vakantie was syno
niem aan een verblijf in Zeeland, met
strand, zon en duinen. Boterhammen met
pindakaas en zand - dat tussen je tanden
knarste -, en karnemelk met limonadesi
roop geserveerd uit een thermoskan. Mijn
moeder in een veel te kleurige zomerjurk
achter het windscherm te midden van
haar kroost, dat uitgespreid lag over de
diverse badlakens. Puur geluk. En dat
geluk was alleen te beleven in Zeeland.
Een enkele keer week het gezin uit naar
een Waddeneiland, om het jaar erop op
onze dwaling terug te komen en opnieuw
af te reizen naar Walcheren of Schou-
wen-Duiveland. Op de laatste dag van zo'n
vakantie stond ik steevast met een brok in
de keel en een steen in mijn maag te dren
telen op de duinovergang, omkijkend naar
de zee in het besef dat ik dit licht, dit
geruis, dit zilte zand tussen mijn tenen een
heel jaar lang zou moeten missen.
Op één van mijn favoriete jeugdfoto's, een
onscherp kiekje in zwart-wit, sta ik in een
hansopje net vóór mijn ouders met een
rode kruiwagen in mijn knuisjes. Het rood
heb ik uit mijn herinnering toegevoegd,
evenals het kanariegeel van het wiel. Mijn
ouders staan arm in arm, mijn vader kijkt
met een bruinverbrande kop recht in de
camera. Hij draagt een houthakkersshirt
en houdt een voetbal onder de linkerarm.
Op het strand werd uiteraard gevoetbald.
Hij was snel buiten adem, maar kon onbe
nullig hard trappen. Zijn broekriem heeft
hij flink aangetrokken. Misschien voelde
hij zich zo slanker dan hij was. Mijn moe
der, een hoedje in de hand en een stuk
jonger, torst een strandtas. Zo te zien zit de
stranddag erop. Evenals, bijna, het leven
van mijn vader. Enkele maanden later zou
hij bezwijken aan een hartaanval. Ik was
nog geen vier jaar oud. Daarmee is Zee
land voor mij ook een beetje tot de magi
sche bron geworden van een kwetsbare, o
zo korte zorgeloosheid. Alles klopte, heel
even maar, en daarna nam het leven zijn
loop.
Een enkele jeugdherinnering maakt je nog
niet tot een Zeeuw. Om iets van het licht
en de weemoed te vangen van een autoch
toon heb ik er het natuurdagboek van
Hans Warren eens op nageslagen. We
schrijven de jaren '36 tot '42. Deze aante
keningen zijn in 1996 apart uitgegeven
onder de mooie titel: "Ik ging naar de
Noordnol." Nu weten velen van u waar
schijnlijk niet meer wat een nol is. Het is
een strekdam. Zo had je de Noordnol, de
Staartse Nol en de Drie Dammen. De Zak
van Zuid-Beveland steekt vrij ver uit in de
Westerschelde, die plaatselijk onder de
kust al een diepte bereikt van zestig meter.
Alle reden om de kracht van de stroming
4 wantij april 2016