Twee Schouwse
juweeltjes
De inlagen langs (II)
De inlagen Flaauwers en Wevers
Inlagen zijn al zo oud als het Zeeuwse gevecht met de zee; het gevecht van
geven en nemen, van bedijken en prijsgeven. Ze getuigen van een harde
strijd met de elementen. De zuidkust van Schouwen telt veel inlagen: de
Cauwersinlaag (1726), Kistersinlaag (1679), Suzanna's inlaag (1673), de
Flaauwers- en Weversinlagen, Heertjesinlaag (1650/1651), de Koudekerksche
inlaag (1654) en de Westenschouwse inlaag (1744). Het zijn resten van de
verdediging van wakerdijken, slapers of dromers. Lange tijd was dat de
enige mogelijkheid van verdediging tegen de zee. Pas in de negentiende
eeuw ging men de onderwaterverdediging anders aanpakken.
De Flaauwers- en Weversinlagen werden in
1651 gevormd, toen de zeedijk zo sterk werd
aangevallen dat men een slaperdijk erachter
nodig vond. Dat waren niet de eerste inlagen
op die plaats. Ruim 3000 hectare land aan de
zuidkust ging verloren en steeds trok men
verder terug.
De inlaagdijken van 1498, 1534, 1545 en
1553/1568 werden waterkerende dijken en
Vallen en wanhoop
Sinds 1800 zijn er op die plaats aan de zuid
kust van Schouwen ongeveer 45 dijk- en
oevervallen geweest. En iedere keer weer
bewezen de inlagen hoe hard ze nodig
waren. De directie van Schouwen zag de toe
komst zeer somber in. Men zei omstreeks
1801: 'Wie weet of niet het kind reeds gebo
ren is dat eens zeggen zal: deze woeste en
stukken en goede vletgrond werden gebruikt,
kosten noch moeite gespaard, maar het was
een illusie. Al een jaar later vertoonde de
dam ontgrondingsverschijnselen en nog een
jaar later was alles weggespoeld.
Het was om droevig van te worden. Steeds
moest men maar terugtrekken. Van inlaag op
inlaag trok men zich landwaarts terug voor
het aanstormende natuurgeweld van zee en
storm of de verraderlijke kracht van de bij
windstil weer optredende vallen. Sinds de
jaren dertig van de negentiende eeuw besef
te men dat de aanval de beste verdediging
was: bezinken en bestorten in plaats van
terugtrekken via inlagen. Vanaf 1831 werden
over 5,5 km voor Flaauwers, Wevers en
Koudekerke 331 zinkstukken afgezonken,
waarvan 166 van beton. Ruim 400.000 ton
steen werd gestort.
door Hannie Kool
gingen op hun beurt ook weer verloren. De
huidige zeedijk werd ook herhaaldelijk
bedreigd. In 1797 trad een 'valletje aan de
nol van Flaauwers' op en in 1837 opnieuw,
een grote dit keer van wel honderd meter
breed. Tegelijk spoelde ook de 'kapitale' zee
sluis mee, tot aan de zoute deuren toe. De
president van Schouwen, want zo noemde
men tot 1872 de voorzitter van het bestuurs
college, zei dat hij nog nooit zo'n erge val
had gezien.
door de zee bespoelde grond is het overschot
van het voormalige Schouwen'.
Niet alleen vallen, ook stormvloeden en stro
mingen waren bedreigend. Daarvoor hielden
de Schouwenaren hun adem in. Om de
opdringerige stroming aan de zuidkant van
Schouwen af te leiden, bouwde men in
1763/65 een blinde dam vanaf Flaauwers naar
de Roggenplaat. Dit was het laatste redmid
del om de zo bedreigde zuidkust van het
eiland te behouden, dacht men. Zware zink-
Kaie grond
Hoewel de inlagen puur voor de verdediging
waren aangelegd, kregen ze automatisch een
grote natuurwaarde. Het waren uiteraard
heel speciale gebieden: nat, laag, erg zout,
gelegen tussen twee dijken en zonder speci
fieke afwatering, waardoor het agrarisch
gebruik niet groot kon zijn. Niet dat de men
sen toen veel om de natuurwaarde gaven,
maar wel als ze er economisch gebruik van
konden maken. Door het drasse, zoute
gebied, met hillen - speciaal voor de vogelarij
aangelegde eilandjes middenin het water -
hadden veel vogels daar een ideale broed- en
fourageerplaats. Massa's 'kale grondbroeders'
konden er terecht. En de armen waren er blij
mee. Ze raapten de eieren van de duizenden
meeuwen en sterns en verkochten die voor
een aanvullend zakcentje. Ook aten ze die