r VOORWAARDEN VAN VERPACHTING van de Grasêtting der Dijken, Weilanden, Schorren, afgegraven Gronden, Karrevelden en Dijk$pulten, 2° van het gebruik der Bouwlanden, Bosschen, Rietpoelen of Moerassen, en Visscherijen; behoorende aan de Calamiteuse Polders in de Provincie Zeeland. A. ALQEMEENE BEPALINGEN. Artikel 1. Aardligging en uitgestrektheid der Perceelcn. De hierboven bedoelde eigendommenin het proces-verbaal van verpach ting nader te omschrijven en twee dagen vóór den dag van verpachting op het lokaal aan de gegadigden aan te wijzen, worden verpacht in hunnen tegenwoordigen slaat, ligging en uitgestrektheid. De pachters, worden geacht den aard, de ligging en uitgestrektheid, der door hun gepachte perceelen goed te kennenenkunnenuit dien hoof de geen aanspraak maken op eenige vergoeding of op vermindering van pachtprijs, indien later eenig verschil, tusschen do werkelijke - en de in het proces-verbaal van verpachting uitgedrukte - grootte der door hun ge pachte perceelcn, als anderzins mogt worden opgemerkt. Art. 2. Tijdvak van Verpachting. De verpachting der voorschreven eigendommen geschiedt, voor den tijd van veertien achtereenvolgende jaren, ingaande met primo Januarij 1848, en ein digende op ultimo December 4800 een en zestig, of, voor zoodanig tijdvak als in het proces-verhaal van verpachting nader zal worden aangewezen. Art. 3. Pachters en Borgen Niemand zal als pachter worden aangenomen, die, eenige achterstallige gelden aan den polder verschuldigd is, of die hij de verpachters niet ter goeder naam en faam bekend staat, niet geschikt en bekwaam is om in al len deele aan de voorwaarden van verpachting te kunnen beantwoorden, en solvabel genoeg om de jaarlijksche pachtpenningen geregeld en op den be paalden tijd to kunnen voldoen. De pachters moeten ten genoege van de .Verpachters stellen fn.ee Inlaag 1866 Een forse slikval was de directe aanleiding tot de inlaag van 1866, een val die 'ofschoon zich nog geen oogenblikkelijk gevaar doet ver moeden, evenwel van een zorgelijken aard is'. Aan de ingenieurs van de Waterstaat werd de vraag voorgelegd 'welke maatrege len er in het belang en ter bewaring van den vooroever door het bedreigde dijkvak zullen worden genomen'. En inderdaad, de ingeni eurs kozen het oude, vertrouwde middel; een inlaagdijk, gemaakt in de zomer van 1866. Het was een duur grapje, omdat er zoveel grond onteigend moest worden. Aanvankelijk was het tussengebied een echt karreveld, half-nat, half-droog, in ieder geval geschikt voor beweiding. Alle inlagen en kar revelden op Tholen werden gewoontege trouw verpacht aan boeren die er koeien, paarden of schapen mochten laten lopen, maar geen stieren of varkens. Die trapten de dijk kapot of woelden de grond teveel om. Ze moesten er wel een koeienwachtertje bij laten lopen. En o wee als de dieren op de buitenberm van de dijk kwamen, dan zwaai de er wat. De kostbare krammatten op het buitenbeloop van de dijk waren zo kwets baar, dat de veldwachter direct zo'n beest aan de buitenzijde in beslag mocht nemen. Nog in november 1866 werd de nieuwe inlaagdijk met het karreveld verpacht, dat jaar alleen beweid door schapen omdat de hoeven van schapen iets minder schadelijk waren voor de nog verse dijk. Krijn van der Werf deed het hoogste bod en mocht voor 45,-- een half jaar zijn schapen daar laten lopen. David Bolier (aannemer van de gewo ne werken aan de zeewering te Scherpenisse) Volgend jaar wordt de inlaag gebaggerd en zul len milieuvriendelijke oevers aangelegd worden bood nette weinig. Later is een Bolier sluis wachter geworden en in het huisje in de inlaag komen wonen. Lastig water Tijdens de aanleg van de inlaagdijk werd de afwatering een grote last omdat de aanne mer volstrekt eigenzinnig handelde en zich niets gelegen liet liggen aan de wateroverlast van de achterliggende polders. De landerijen om Poortvliet en bij Scherpenisse waren laag gelegen poelgronden en waterden heel moeilijk af. Door de aanleg van de inlaag werd het er niet gemakkelijker op. Het was juist dit moment dat het waterschap het lumineuze idee kreeg om een ingenieur van de Waterstaat in Zierikzee (die ook advies gaf over de inlaagdijk) een plan voor een betere waterafvoer op te laten stellen. Daaruit is tenslotte het plan voor drie stoomgemalen op Tholen geboren. Vooralsnog werd de zee sluis in de zeedijk aangepast, als verbetering van de oude, houten sluis. De inlaag ging men als boezem gebruiken, waardoor meer water verzameld kon worden en men beter kon spuien. Hiermee heette de inlaag voor taan Boezem. De inlaag werd dus natter, al bleef de diepte slechts ongeveer één meter. Nog tot de jaren zestig zag men droge richels in het water. Het polderbestuur besioot de sluiswachter voortaan kosteloos in zijn huisje te laten wonen omdat men het van het grootste belang voor de polder vond 'iemand te bezit ten die de vereischte zorg en kunde bezit om voor de suatiesluis het noodige toezicht te houden'. Een aarden dammetje liep naar het huis, zodat een stukje van de inlaag werd afgescheiden. Dat werd het Botgat. En won- waterwerker 10 december 1997

Tijdschriftenbank Zeeland

Scheldestromen/de Waterwerker | 1997 | | pagina 10