Van raaien
en geulen
Rapportage peilingen onderwateroever over 1999 heeft nieuwe opzet
door Mariette van Gorkum
Nog net voor de zomervakantie was de rapportage peilingen 1999 gereed.
Gekozen is voor een geheel vernieuwde opzet. Geen opsommingen meer van
dieptes en afstanden, maar een zo algemeen mogelijke beschrijving van de
specifieke kenmerken en de bevindingen per polder van de verschillende dijk
ringen en watersystemen. Via kaartjes in kleur zijn de peilresultaten zichtbaar
gemaakt. De rapportage begint met een inleiding waarin kort en begrijpelijk
wordt uitgelegd hoe het hele proces van het verwerken en interpreteren van
de peilresultaten verloopt. Bovendien staat er informatie in hoe de lezer de
terminologie waarin wordt aangegeven hoe een bepaald gebied ervoor staat,
moet interpreteren. Door het gebruik van een minimum aan technisch jargon
is de informatie beter toegankelijk voor iedereen die ermee te maken krijgt, of
het nu bestuurders of medewerkers zijn. Aan het woord komen twee mensen
die er dagelijks mee bezig zijn: Sandra Stoel-Schipper van de afdeling
Cartografie Hydrografie en Edwin Arens van de afdeling Planvorming
Waterkeringen.
Waarom peilen?
leder jaar vaart de peilboot Meermin III de
Zeeuwse kustwateren af om dieptemetingen
aan de onderwateroevers bij de waterkeringen
uit te voeren. Voor een waterkeringenbeheer
der is het van groot belang om te weten welke
ontwikkelingen zich voorde kust onder water
afspelen. De zeebodem is immers altijd in
beweging. Geulen kunnen zich verplaatsen of
verdiepen, waardoor geulwanden kunnen
instorten. Wanneer dit te dicht bij het dijkli-
chaam gebeurt, bestaat de kans dat de dijk
ondermijnd wordt met in het ergste geval een
dijkval als gevolg. Voor de stabiliteit van de
waterkering is een stabiele onderwateroever
dus een eerste vereiste.
De peilingen gebeuren altijd op exact dezelfde
plaats. Alleen dan is een vergelijking over meer
dere jaren mogelijk. Om een goed ruimtelijk
beeld te krijgen zijn langs de hele kustlijn raai
en aangebracht. Dat zijn denkbeeldige lijnen
met een lengte tussen de 100 en 1500 meter,
die meestal loodrecht op de kustlijn staan. De
ligging ervan is geografisch vastgelegd in coör
dinaten. Door nauwkeurig langs deze - ca.
3500! - raaien te varen meten de schipper en de
hydrograaf van de Meermin de diepte van de
onderwateroever. Daarna gaan de ingewon
nen gegevens naar Goes voor bewerking en
interpretatie.
Ruis eruit
'Wat er bij mij binnenkomt zijn de diskettes
met de ruwe data, de videoband met de
bodemligging en een dagrapport', zegt opera
tor Sandra Stoel-Schipper. 'Daarmee krijg je
geen betrouwbare uitslagen. De ruis moet er
nog uit. De gemeten diepte moet herleid
worden ten opzichte van NAP en het geregis
treerde profiel moet worden nalopen. Rare uit
schieters, bijvoorbeeld door opwolkend zand
van de schroef van het schip, haal je eruit. De
gecorrigeerde lijn leg ik over lijnen van voor
gaande jaren. Op deze manier worden afwij
kingen goed zichtbaar. Bij twijfel pak ik ook
nog de video-opnamen van de bodemprofielen
die aan boord zijn gemaakt. Dan ga je zo'n pro
fiel een totaalscore toekennen. Dat getal wordt
opgebouwd uit de scores van de drie zones