-10- nen vinden; zo in de trant van:" rechtdeur tot bie een groö- ten boom, en dan lienks, tot verbis den twidden dam en dan wee lieks en dan d'eeste pad rechs, 't derde ofjej" Vol goede moed toog ik op weg en inderdaad, alles klopte, 't Wethouder- lijke "ofje" lag precies op de aangeduide plaats. Aan de voordeur kreeg ik geen gehoor, zodat ik de achterdeur probeerde, en jawel, na mijn aankondiging "volluk" kreeg ik de uitnodiging "binnen" en ik stapte in een scheme rige ruimte, t Was die dag wat ze noemen "klammig" weer, een beetje motregen en winderig, In het vertrekje brandde danook de plattebuiskachel en !t was er bloedheet. Naast de plattebuis stond een ledikant en daarin lag, wat later de wethouder bleek te zijn. Hij was ziek, t lendeschot, en zijn vrouw was bood schappen gaan doen. Op zijn verzoek nam ik plaats op een stoel naast de gloeiende kachel, en de "kennismaking" begon. Die bestond voor namelijk uit vragen van zijnes Edelachtbares zijde: hoe oud, waar geboren, waar ik voor de klas stond, hoe lang ik al mijn akte had, of ik gedoopt en aangenomen was enz, enz. Ik gaf naar mijn beste weten antwoord, proberende ondertussen een beetje weg te komen van de gloeiende plattebuis. Maar de man was ken nelijk blij een aanspraak te hebben en vroeg en vroeg, terwijl ik het steeds warmer kreeg, Ondertussen bediende hij vanuit zijn bed de kachel, schoof heen en weer met de ringen, met de stomende ketel en porde zo nu en dan eens lustig in het vuur, waarvoor hij dan, zijdelings uit zijn bed gebogen, het deksel eraf moest tillen, zodat ik doodsangsten uitstond dat er onge lukken zouden gebeuren. Maar tenslotte moest je er wêt voor- overhebben om eventueel benoemd ts wordenl Eindelijk was toch des wethouders nieuwsgierigheid bevredigd en opgelucht maakte ik aanstalten om afscheid te ne men en me eindelijk, weer in de frisse lucht te begeven» Ik gaf mijnheer een hand en: "0 ja, juffrouw, zou je wat voor me wille doeë?" Natuurlijk wilde de juffrouw dat, tenslotte was meneer misschien mijn toekomstige broodheer, "Zou je de kachel nog es op wille hooie? De kolen ligge in 't schuurtje, en a je noe even de kolebak vol wil scheppe!En daar ging de juf frouw, kolen scheppen» En de baan heb ik niet gekregen. 0 0 0

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1972 | | pagina 12