- 22 - was voor Walcheren een rampmaand. De geallieerden vochten voor de vrijmaking van de Scheldemond die door een Duitse S.S. divisie hardnekkig werd verdedigd. De Royal Air Force bombardeerde de dijken en het eiland Walcheren werd door het zeewater overspoeld. Het slagschip de ïïarspite lag voor de kust-e.n legde Middelburg onder een zwaar ar tillerievuur. De granaten barstten ook boven de Kromme Weele en verschillende huizen in de omgeving werden ge troffen. Maar Bal weigerde zijn collectie van haar kwets bare plaats op de bovenverdieping te verwijderen en in veiligheid te brengen. Hij bezat een onverwoestbaar geloof in de goede afloop van het bombardement en inderdaad werd zijn verzameling geen scherfje gekrenkt. Ka de bevrijding ging hij weer onmiddellijk aan de slag en nog gedurende een vijftiental jaren verrichtte hij met grote toewijding zijn antiquairsarbeid. In 1958 vond zijn huishoudster hem op een morgen op de vloer naast zijn bed. Willem Bal was door een beroerte getroffen en gedeeltelijk verlamd. Hierdoor was zijn bewegingsvrijheid tot zijn hulskamer beperkt en dit vervul de de energieke Bal, voor wie de antiekhandel een levens beginsel was,met een grote, machteloze woede. Tenslotte wenste hij alleen nog maar mensen te ontvangen die met hem over zijn geliefd antiek wilden praten. Anderen verjoeg hij met hevige driftontladingen. Een paar jaar na deze beroer te en kort voor zijn doo.d werd er op een avond aan zijn winkeldeur op discrete wijze gebeld. Op de stoep stond een jongeman die aan de huishoudster vroeg of hij de heer Bal mocht spreken. Hij v/as een aspirant-verzamelaar die gaarne zijn kennis v/at wilde verruimen en als voorwendsel tot een gesprek met de moeilijk te benaderen oude man droeg hij in een tas een vaas met een decor van vogels en bloemen. Hij werd in de huiskamer ontvangen en aan de oude antiquair die in een prachtige Zeeuwse korenaarstoel zat, vroeg hij of de vaas soms een l8e-eeuws Delfts exemplaar was, daarmede hopende belangrijke gegevens over dit

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1973 | | pagina 22