dween eveneens. De uitoefening van de katholieke eredienst werd verboden. Zo werd met en door geweld aan het katholieke leven in Vlissingen in 1572 een einde gemaakt. Als laatste geestelijken worden vermeld Nicolaas Martini. Deze week na de hervorming uit naar de Spaansgezinden. Daarom kreeg hij in 1579 geen pensi oen. Als tweede geestelijke fungeerde Johannes Dirksen Vos, die de Spanjaar den geheel niet welgezind was. Hij hield op Paaszondag 1572 een preek waarin hij "tegen de Spaensche dwanck afgryselijck ghedonderd had". Op 28 september 1572 werd in de grote St. Jacobskerk de eerste openbare leer rede in het nederduitsch gehouden. Predikanten waren Daniel Lindeman en Mr. Mattheeusdienaars onder het kruis te Gent. In 1574 werden waar schijnlijk de eerste vaste predikanten aangesteld. Het waren Johannes Gerobo- lus, Jacob Baselius en in 1579 Cornelis de Hond. DE HERVORMING TOT DE FRANSE TIJD Uit dit tijdvak van verdrukking en vervolging is van katholiek Vlissingen wei nig bekend. Het meeste kan geput worden uit de missieverslagen die door de kerkelijke overheid naar Rome werden gestuurd. De Calvinisten hadden het roer in handen genomen, wat echter niet zeggen wil dat ze in de meerderheid waren. In 1587 nog gaf een predikant te kennen dat slechts een tiende deel der bewoners van Holland Calvinistisch was. Maar zij hadden de "placaten" oftewel de grondwet van de Verenigde Nederlanden ach ter zich. Ondanks de bepaling dat ieder persoonlijk vrij zou zijn in de keuze van zijn godsdienst, was de Rooms Katholieke godsdienst in deze provincie verboden. Van schout en schepenen waren de moeilijkheden niet te verwachten. Het waren vooral de predikanten die letten op de uitoefening van de "Placaten" en zij drongen steeds aan op verzwaring. Deze en de verhuizing van vele katho lieken naar andere provincies waren er de oorzaak van dat de katholieken hier steeds minder in aantal werden. Het bestuur van de kerk in de Nederlanden werd in 1559 toevertrouwd aan de aartsbisschop van Utrecht en de bisschoppen van Groningen, Leeuwarden, De venter, Haarlem en Middelburg. Deze reorganisatie kwam echter te laat. Voor ze goed was ingevoerd was de Reformatie reeds gekomen. Toen de aartsbisschop van Utrecht, Schenk van Toutenberg, in 1580 overleed, was er geen opvolger. De bisschoppen van Haarlem en Middelburg waren ge vlucht en de andere bisdomplaatsen waren reeds vacant. Herstel van de hiërarchie werd onmogelijk. De Staten-Generaal zouden nooit medewerking geven. Nederland was immers een protestantse natie geworden. In 1602 werd Sasbout Vosmeer( 1548- 1614) benoemd tot Apostolisch Vicaris van de Hollandse Zending, welke de gehele voormalige Utrechtse kerkprovin cie omvatte. Hij verbleef meestal in Keulen, veroorzaakt door de moeilijkhe den met de justitie hier in het land. Spoedig daarna werd hij gewijd tot titulair aartsbisschop van Phillippi, en be zat zodoende de macht om priesters en kerken te wijden en het H. Vormsel toe te dienen. Hij heeft zover het mogelijk was, van deze macht gebruik gemaakt. Zijn opvolgers hebben meer succes gehad. Vooral de grote Rovenius en de hoogbegaafde Neercassel, die bijna altijd binnen hun missiegebied vertoefden. Zij vooral gaven weer vorm aan de uiteengeslagen katholieke gemeenschap. Gezien het groot aantal katholieken dat Nederland bleef tellen, verwachtten ve len dat de hiërarchie spoedig weer hersteld zou worden. Het tegendeel gebeur de. Na de dood van Neercassel begon de onzalige ruzie in eigen kring, die men het Jansenisme pleegt te noemen. Een gedeelte der geestelijkheid weigerde zich aan de voorschriften van de H. Stoel te onderwerpen, ging de weg van het schisma op, koos zelf een aartsbis schop en stond als Oud-Katholieke clerezy buiten de gemeenschap van de Rooms- Katholieke Kerk. 11

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1975 | | pagina 13