Hij ging daarbij in het bijzonder in op de "hairige" oorlog, een strijd over de
lange haren die in het midden van de 17e. eeuw in ons land woedde.
In 1643 stelde de synode van Zuid-Holland de vraag of men niet behoorde te
letten op de lange haren die niet alleen door sommige studenten en proponen
ten in de theologie, maar ook door predikanten werden gedragen tot aanstoot
der eenvoudigen.
De Dordtse predikant Jacobus Borstius was de man die de lont in het kruitvat
stak. Hij stond bekend als een zo welsprekend kanselredenaar, dat het kerk
volk uren tevoren naar de kerk stroomde. Een gehouden preek over het lange
haar naar aanleiding van 1 Corinthe 11 14, die zonder zijn voorkennis werd
uitgegeven, bracht zoveel opschudding teweeg dat, zoals het heette, veler
harten werden getroffen en de schaar in de lokken ging.
Het was of de eeuwige verdoemenis op de lange haren en "blessen" rustte.
Ruzie allerwege in de gezinnen, in de kerk en op straat waar de jongelieden
met lange haren werden lastiggevallen.
Ook en waarschijnlijk vooral in Zeeland waren er predikanten die met vuur en
vlam uit de hemel dreigden. De Zierikzeese predikant Cornelis Udemans
schreef onder de schuilnaam Poimenander een strijdschrift met als titel
'Absoloms hayr' (1643) en mengde zich daarmede in de strijd over het korte
en lange haar. Hij was één van die vroegrijpe jongelieden in de gouden eeuw,
die met zijn 17e jaar al predikant te Haamstede was. Udemans schaarde
zich aan de zijde van Voetius en Jacobus Borstius. Voetius schreef zelfs, dat
iemand die dit boekje van Udemans had gelezen nooit meer in het strijdperk
voor de lange haren (blessen en tuyten) zou willen treden.
Udemans1 geschrift is het kort begrip geworden van alles wat er véor zijn tijd
over het kort en lang haar is geschreven. Hij komt op bijbelse gronden tot de
slotsom,dat als mannen zulke lange haren dragen als de vrouwen, dit zo mon
strueus en onnatuurlijk is "alsof zij tanden hadden als leeuwen-tanden".
Wij mogen, volgens hem, ons haar ook niet laten "verven of schilderen", want
anders bespotten wij onze Schepper. De eerder genoemde Borstius ging later
zijn preek zelf uitgeven, waarin hij met instemming de geleerde Junius aan
haalde, die beweerde dat het lange haar alleen nut had om neten en luizen te
voeden. Udemans was een vertegenwoordiger van de "Nadere Reformatie".
De heer de Bruin wees ook op de figuur van ds. Willem Teellinck die in Mid
delburg stond. Hij studeerde in Engeland en had daar kennis gemaakt met deze
"Nadere Reformatie".
Teellinck schreef in 1620 zijn boek 'Den Spieghel der Zedigheyt'. Hij veroor
deelde de 'hovaardige kleding' die het kerkvolk toen droeg. Volgens hem gaf
deze kleding zeer grote ergernissen aan degenen die buiten de kerk waren.
Hij keurde daarom die kleding en de weelderige tijd van die dagen af.
De inleider wees daarbij op de verschillen in levensstandaard: soberheid op het
platteland en "weelde" in de steden. Middelburg was toen een grote handels
stad. Hij lichtte daarbij ook de sfeer van die tijd toe.
"Wanneer wij een werk als 'Absoloms hayr' bekijken, kan men zich afvragen
of het zover doorvoeren van de beginselen der reformatie dat men aan haar
kloverij gaat doen, niet het wanproduct is van het goede beginsel zich stichte
lijk in handel en wandel te gedragen", aldus de inleider.
Hij wees daarbij ook op Marcus Zu'érius Boxhorn, die op zijn eenentwintigste
jaar al professor in Leiden was en in een tweetal kleine geschriften de opge
zweepte gemoederen tot bedaren trachtte te brengen. Hij kende Zeeland en de
Zeeuwen en placht in Middelburg zijn vacanties door te brengen. Hij schreef
ook een bekende kroniek van Zeeland (1644).
Zijn uitgaven noemde hij 'Spiegeltjes' van het lang en kort haar.
Boxhorn trachtte te bewijzen dat het lang haar van de oudste tijden af door het
merendeel der mannen zonder opspraak werd gedragen. Zijn pamfletjes hebben
met veel geholpen; men probeerde hem zelfs in een reuk van ketterij te bren-
5