sloot valt". Heel vaak gleed de bange klant dan juist van het bruggetje, waar bij we moeten bedenken, dat men in het pikkedonker, half op de tast, over een vaak glibberige plank over een sloot moest. Zo kwam De Plaa eens op bezoek bij een boer, bij wie men uit grote kommen chocolademelk dronk. Daar De Plaa echter niets aangeboden kreeg, tikte hij op het deksel van de pan en niemand kon het deksel er meer afkrijgen. Een va riatie van dit verhaal is De Plaa was ergens op bezoek en toen hij wegging, zette de familie zich juist aan tafel om te gaan eten. Terwijl De Plaa zei: "Smakelijk eten", tikte hij met zijn stok op het deksel van de pan. Niemand kon het deksel er meer afkrijgen. Soms werd De Plaa geroepen, als men het deksel niet van de karnton kon af krijgen. Op een avond had De Plaa bezoek. Toen hij zijn gast uitliet, zei deze, dat het aardedonker was. "Wacht even, ik zal je bijlichten", zei De Plaa. Hij stak zijn stok naar buiten en het was licht. Toen De Plaa op een avond iemand tegenkwam, die hem minder goed gezind was, zei deze tot De Plaa: "Staat". De Plaa zei: "Sta jij", en de man kon de hele nacht niet van zijn plaats komen. De volgende ochtend zei De Plaa tegen een vriend: "Ga naar die man. Zeg hem: "Je kunt nu wel gaan". Toen dit ge zegd was tegen de kwaadwillende man, kon hij zich weer bewegen en een goed heenkomen zoeken. In Oostkapelle was een vrouw ernstig ziek. Haar man ging naar Meliskerke om De Plaa te halen. Toen ze met z'n beiden bij de vrouw aankwamen, bekeek De Plaa de situatie en zei hij, dat de toestand kritiek was, en dat ze zich moes ten haasten. Ze gingen met z'n tweeën naar buiten en De Plaa zei: "Over hagen en bossen". Op hetzelfde moment stonden ze in de apotheek van De Plaa. Er werd een medicijn bereid en De Plaa zei tot de man: "Zeg hetzelfde als ik en je bent zo weer bij je vrouw". De man zei echter: "Door hagen en bossen". Op hetzelfde moment was hij bij zijn vrouw, maar z'n gezicht zat nu vol schram men. Een Oostkapelse boer (Aarnout Willemse) ging eens naar De Plaa om een drank je te halen. Hiervoor nam hij de kortste weg over de voetpaden. Over een heel stuk liep dit pad door een laagte, waar zand afgegraven was. Links en rechts van het pad was een modderige diepte, begroeid met wilgenhout. Het pad liep er als een dijkje door. Toen Willemse zijn drankje gekregen had, zei De Plaa tegen hem: "Je bent niet bang, hé. Nee, goed, dan zul je veilig thuiskomen, al ben je misschien vuil". Maar toen was hij eigenlijk al bang, zoals hij later zei. Toen Willemse echter in de laagte gekomen was, begon het plotseling hard te waaien. Willemse waaide van het pad en viel beneden in de modder. Hij werd bedolven door meevallend hakhout. Toen hij weer op 't paadje stond, was dit versperd door erop gewaaid hakhout. Willemse kwam wel veilig thuis, maar was wel erg vuil. Op een nacht kwam iemand bij De Plaa voor een ziek dier. Toen De Plaa ge hoord had, hoe het dier zich gedroeg, wist hij reeds wat er aan de hand was. Hij zei, vanaf zijn bed, welk flesje de man moest nemen. De klant vertrok en wilde naar huis terugkeren door een weide. Maar hoe hij in 't donker ook zocht, de plank over de sloot aan de andere kant van de weide kon hij niet vin den. Zo doolde hij de hele nacht rond. Wanneer De Plaa 's nachts naar een boer ging, klopte hij met z'n stok eerst op de voordeur en liep dan naar de achterdeur. Ondertussen was de boer al wakker geworden en was naar de voordeur gelopen. Daar aangekomen hoorde hij De Plaa op de achterdeur tikken. De Plaa liep nu direct naar een andere deur en klopte daar weer. Zodoende duurde het een poosje, voordat men el kaar gevonden had. Wanneer De Plaa bij het zieke dier gebracht was en hij zag, dat er niets meer aan te doen was, zei hij: "»t Haardstel rammelt, en er is 21

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1975 | | pagina 31