We zullen hem ook in ons tijdschrift missen. Jan Vader was een merkwaardig man, zoals elke streek van ons land er wel een kent, maar doorgaans ook niet meer dan één. Hij was van het boerenland afkomstig en hij heeft, ofschoon hij de laatste veertig jaar in Middelburg woon de, de hoerendracht nooit afgelegd. Zijn grootvader en zijn vader waren wagen maker en hij is het ook geweest, in Oostkapelle. In 1918 heeft hij de wagenma kerij gelikwideerd; er zat geen brood meer in. Een tuindersbedrijf werd een mislukking. In Middelburg was hij eerst voor eigen rekening huisschilder, daarna - en met meer succes - tuinman. Dat werd een succes, omdat hij een man met een grote en natuurlijke smaak was, innig verbonden met de natuur en een groot kenner van bloemen en planten. Toen hij twee en zeventig was, kon hij ook deze taak neerleggen. Hij had toen, maar dat wist hij natuurlijk niet, nog bijna twintig jaar te leven. Die jaren heeft hij doorgebracht met het teboek- stellen van alles wat hij in zijn jeugd gezien en beleefd had, en wat hij zich als jongen had laten vertellen. Het ene schoolschrift na het andere, de ene blocnote na de andere schreef hij vol. Het gaf hemzelf een grote voldoening, maar er was niemand die er belang in stelde. Die belangstelling is gaandeweg toch gekomen. En met de belangstelling kwam ook de waardering. In 1950, hij was toen vijfenzeventig, verscheen in de reeks Land en volk der Scheldemonden bij de firma G. W. den Boer te Middelburg het bundeltje Oud Walcheren: van mensen en dingen uit grootvaders tijd. In vijfentwintig korte hoofdstukken wordt er het leven beschreven van de Wal- cherse boeren en boerinnen uit de jaren omstreeks 1870-1880. Vader was al lerminst een laudator temporis acti; hij had er geen behoefte aan de boer te romantiseren, zo min als hem te verguizen. Hij zelf was iemand met een gaaf karakter, bovendien een eerlijk mens, ook in zijn zoeken naar waarheid. Zo iemand moest telkens opnieuw pijnlijk geconfronteerd worden met de levens- practijken van zijn omgeving die niet slechter was dan andere, maar waar - als elders - godsdienstige sleur zich maar al te vaak achter het masker van vroomheid verschool. Zijn jeugdjaren vielen in de tijd toen de sociale gedach te nog niet ontwaakt was. De diepe ellende van de boerenarbeiders heeft hij nooit aan den lijve ondervonden, maar hij heeft ze wel gekend. Vader was een man met een voor zijn stand bijzondere ontwikkeling die hij zichzelf verworven had, waarbij een aangeboren scherpzinnigheid en een meer dan normale opmerkingsgave hem van pas kwamen. Hij las veel, ook in de Duitse en Engelse taal, die hij zich door zelfstudie had eigen gemaakt. Daar door stak hij ver boven zijn omgeving uit, maar zonder dat hij die ontrouw be hoefde te worden. Zijn grote belangstelling voor en zijn grondige kennis van de bijenteelt bracht hem in contact met zijn tijdgenote Marie Tak van Poort vliet, de oudste dochter van de minister, de bewoonster van de buitenplaats Loverendale onder Domburg. Vader was van huis uit gereformeerd- zijn grootvader naar wie hij heette was een bekend "oefenaar"- maar in 1900 had hij zich uit het kerkverband losgemaakt. Onder haar invloed werd hij anthro- posoof en opgenomen in de kleine, exclusieve en ten dele adellijke kring van geestverwanten. Pas na de tweede wereldoorlog is hij teruggekeerd tot het christendom, dat hij buiten kerkelijk verband tot zijn dood is blijven belijden. In zijn laatste vruchtbare levensperiode zijn twee contacten voor Vader bijzon der waardevol geweest, dat met Prof. Berner Kempers en dat met Dr.de Haan. De eerste bracht hem ertoe, alles op te schrijven wat hij zich herinner de van de wagenmakerij en de boerderij. Zo verschenen achtereenvolgens als uitgaven van het Nederlands Openluchtmuseum De Wagenmakerij op Walcheren (Arnhem 1961) en Een Oud-Walcherse Boerderij (Arnhem, 1963). Laatstge noemde studie werd een groot succes, de Middelburgse boekhandel sloeg het boekje bij honderden tegelijk in en in 1964 moest het herdrukt worden. Dr. de Haan heeft zijn tijdschrift opengesteld voor een groot en in elk geval 9

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1975 | | pagina 13