Hij was er nu vier maanden, toen hij, met de ellebogen onder het hoofd, op de muurplaat van het schuurtje zat, dat bij het huis behoorde. Aan heel zijn moede loze houding was het zichtbaar hoe diep hij in de put zat. Izak was de woonkamer uitgelopen waar het bitter koud was. Het vuur op de haard brandde niet wegens gebrek aan brandstof. Een der diakenen had een voer hout moeten laten bren gen. Maar toen Eine, de vader van het armhuis, hem de dag tevoren had wezen vertellen dat er niet meer gestookt kon worden, daar de voorraad hout ver bruikt was, was hij hevig uitgevaren» Gevraagd, "of ze daar in !t armhuis dach ten dat hij niet meer te doen had dan achter hun gat te lopen". !t Is schandalig zo ontevree en brutaal !t erme volk tegenswoordig oordt. As 't weer 'n bitje ievallig oordt komme je wir a klage en zanike" had hij woedend gezegd. Izak bibberde van de kou. De bazige moeder, die zelf ook koude leed, had elk een kommetje heet water met een beetje suiker verstrekt. Doch veel had het de oude versleten lichamen niet verwarmd. De oude man zat roerloos als een ste nen beeld. Hij dacht aan het verleden. Aan het leven met Jijs. Toen hij jong en sterk was en het leven aan kon. Nu werd het hem te bang. Tranen welden in zijn ogen Toen werd zacht een hand op zijn schouder gelegd. "Wat is er Izak? Oordt het je te zwaer, m'n goeie vriend?", vroeg Kees Flipse op medelijdende toon. De ander knikte. Hij was te vol om te spreken. "Kü je 't nie over geve ging Flipse op zachte toon voort. "Och, ik weet het", hernam hij, "ft is nie makke lik, joen. Mé de Vader daer boven kan en wil elpe, ook as de mensen ard- vochtig jegens ons bin". Doch Izak schudde moedeloos het hoofd. M,t Is tevee, Kees, oor. Ik kan der nie tegenop". Kees knikte toestemmend. "In eige kracht nie", antwoordde hij, "mé Eén eit er gezeid in de psalmen: Nooddruftigen zal Hij verschonen, Aan ermen uut gena, Z'n ulpe ter verlossing tonen Hij slaat hun zielen ga. Wil je daer is over naedienke, Izak?" Kees Flipse was een stille man. Iemand, die doorgaans weinig zeide, maar een oprecht christen, met een warm hart voor zijn medemens. Zijn woord sloeg in. Het drong door tot in het verslagen hart van de moedeloze man. Izak kreeg weer kracht en moed om het harde leven te dragen. Hij had een deelnemende trouwe vriend gewonnen, die hem over veel moeilijkheden heen hielp. Hij leef de nog vier jaren en op zijn sterfbed waren zijn laatste woorden: "Ik dank je, Kees, vor alles oor. Nae gaen 'k ier weg. Nae den groten Elper en Verlosser en. nae Jijs". De dag daarop ontmoetten twee diakenen elkander in de Dorpsstraat. "Daer eit er wir een *t afgeleid in !t ermuus", vertelde de een. "O jaeWien?", vroeg de ander. De eerste haalde onverschillig de schouders op. n,k Zou het je nie kunne zeie", antwoordde hij; *t is in elk geval vo de diakonie weer 'n mond minder te onderouwe". "Zo is dat", zei de ander voldaan. Middelburg, J. Vader. 13

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1975 | | pagina 17