lets over de plattegrond en de opbouw van de St. JACOBSKERK te VLISSINGEN (schippartij). De middeleeuwse kerken, voorzover niet éénschepig of als centraalbouw uit gevoerd (dit laatste vrij zeldzaam in W. -Europa), kunnen in twee hoofdgroe pen worden ingedeeld: basilikale kerken en hallenkerken. Het basilikale type heeft een hoog opgetrokken middenschip, geflankeerd door zijschepen, die zowel smaller als lager zijn en door een rij pilaren (waarop, sinds hoogconstructies werden toegepast, in de lengterichting de scheibogen en in de dwarsrichting de gordelbogen rusten) van het middenschip zijn gescheiden. Boven de scheibogen krijgt het middenschip licht uit een rij vensters in elk der hoog oprijzende muren; ontbreken deze vensters, dan spreekt men van het "pseudo-basilikale stelsel. Voorbeeld in de omgeving van een basiliek Goes; van een pseudobasiliek: Kapelle. Bij het hallentype vinden we een aantal (drie, maar ook twee of vijf) in hoogte en breedte gelijkwaardige schepen naast elkaar geplaatst en door rijen pilaren van elkaar gescheiden. Elk schip heeft een eigen, aan twee zijden opgaand, dak (zadeldak) en is met een eigen gevel afgesloten. Dit type bood veel ruimte voor kerkgangers en was ideaal als parochiekerk in de kleine stad of het grote dorp. Voorbeelden: Brouwershaven, Wemeldinge. De St. Laurens in Rotterdam, de St. Jacob in Vlissingen en de in de vorige eeuw afgebroken St. Pieter in Middelburg (Hofplein) behoren nauw bij elkaar en ver tonen in plattegrond en opbouw een kruising van basiliek en hallenkerk. Enerzijds zijn de zijschepen uitgevoerd als zelfstandige ruimten (hallen), wat, in Rotterdam en Vlissingen, behalve aan de eigen topgevels van de zijschepen, vooral van de toren af te zien is, van welk gezichtspunt uit de drie afzonderlijke daknokken duidelijk waarneembaar zijn. Anderzijds zijn de zijschepen smaller dan het middenschip dat in Rotterdam (en vroeger in Middelburg) hoog boven de zijschepen oprijst. In Vlissingen kun nen we beter spreken van een kruising van pseudo-basiliek en hallenkerk. Het middenschip is namelijk maar een heel klein beetje hoger dan de zijschepen en heeft geen vensters. Wat deze groep ook samenbindt, zijn de rechthoekige kapellen, langs de buiten kant van de zijschepen. In Rotterdam zijn het er aan elke zijde zes (plus nog en kele langs het koor), in Vlissingen vijf. In beide gevallen zijn namelijk bij de bouw of verbouwing van de kerk de zijschepen doorgetrokken aan weerszijden van een reeds bestaande toren, die nu werd ingebouwd. Elk zijschip kreeg een nieuwe topgevel, terwijl het torenlichaam de plaats innam van de voorgevel van het middenschip. De Rotterdamse toren is veel zwaarder dan die in Vlis singen en neemt in de plattegrond ongeveer 2 bij 2 maal zo veel ruimte in als de Vlissingse. Terwijl in Vlissingen één kapel naar zijn breedte correspondeert met de diepte van de toren, zijn dat er in Rotterdam twee, en zo komen we daar op 6 kapel len. In plattegrond en opbouw zijn de kapellen-reeksen bij al deze kerken in frappante mate gelijkvormig en dat geldt ook voor de wijze, waarop het aflo pende dak van elk zijschip, met een lichte knik, de kapellenreeks nog juist mee kan overdekken. Van buiten af zijn de kapellen dus alleen aan die knik ter herkennen. De St. Laurens is in het laatste van de vijftiende eeuw gebouwd. De architec tonische overeenkomsten kunnen niet toevallig zijn en wij mogen aannemen dat dezelfde bouwmeesters, die aan de St. Laurens hebben gewerkt, ook aan de verbouwing van de beide Middelburgse en Vlissingse kerken hun bijdrage heb- 4

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1975 | | pagina 8