Schouwen, Walcheren enz. weer geboomte wordt aangetroffen, zwaar genoeg
voor reigers om hun nesten op te bouwen of voor den Groenen Specht om er
een nestholte in te beitelen". Uit ornithologisch standpunt bezien hadden de
inundaties voor- en nadelen. Immers: voor de watervogels waren zij attractief,
hoewel vele legsels van de tot deze groep behorende soorten die zich in de
geïnundeerde terreinen gevestigd hadden te gronde ginegn toen de landerijen in
mei tot en met juli 1945 weer droogvielen. Het betrof hier onder andere
dodaars, kapmeeuw en visdiefje. Ook aalscholvers stichtten verschillende
nieuwe kolonies temidden van het overstroomde land (bijv. bij Ter Hooge, Mid
delburg). Tevens verschaften de geïnundeerde polders een fourageterrein bij
uitstek aan allerlei watervogels, zoals reigers, lepelaars, diverse zwemeen-
den, steltlopers en meeuwen. Vanzelfsprekend vormden de inundaties voor an
dere soorten een ware ramp, aangezien de nestgelegenheid goeddeels verloren
ging. Een gedeelte van de vogels heeft zich kennelijk verplaatst naar niet-geï-
nundeerde gebieden. Zo vertelden sommige fruitkwekers op Zuid-Beveland dat
in 1944/45 de spreeuwenstand daar groter dan normaal zou zijn geweest wegens
de toevloed van spreeuwen uit Schouwen-Duiveland, Tholen en Walcheren.
Daarentegen heerste er in de weinige groene gebieden die er op Walcheren wa
ren overgebleven een zeer druk vogelleven. Hierover deelde o. a. baron Van
Lynden zijn indrukken mee (Ardea 34, p. 320-322): "Middelburg is een echt vo
geloord, waar behalve de gewone soorten ook de volgende zomervogels aanwe
zig waren: wielewaal, braamsluipergrasmusch, tuinfluiter, spotvogel, kleine
karekiet en tortel. Talrijk is de putter dit jaar, evenals de gierzwaluw, die in
de ruines volop nestgelegenheid vindt. Verder komt de kerkuil er voor en in
het zoute water van de vest huizen nog de waterhoentjes. Op Ter Hooge toef
den, afgezien van de reigers en aalscholversnog verschillende vogels, zoals
vink, heggemusch en torenvalk. Witte kwik en grauwe vliegenvanger nestelden
er in de klimplanten tegen het huis. Een wilde eend broedde op een afgezaagde
boom, circa 3, 5 meter boven het water. Ook ijsvogel en waterhoen trof ik aan,
toen ik er op 3 juni 1945 voor het eerst kwam".
Na de inundaties was de vogelbevolking op Walcheren reeds de eerste zomer
wat talrijker vertegenwoordigd. Door het ontbreken van bomen en struiken wa
ren voor vele soorten de broedmogelijkheden sterk verminderd. Op Walcheren
werden vier broedgevallen van de veldleeuwerik geconstateerd; enige malen
werd ook gezien dat graspiepers hun jongen voerden. De sloten op Walcheren
waren nog slechts spaarzaam begroeid, zodat het gebied nog ongeschikt was
voor rietzangers en karekieten. Ze werden er dan ook niet aangetroffen.
In hoge meidebegroeiingen onder dood struikgewas werd vijfmaal het nest van
een grasmus gevonden. In de gerstvelden op de lage gronden werden geregeld
kwartels gehoord en gezien. Jonge vogels werden enige malen waargenomen,
zodat broeden zeer waarschijnlijk moet worden geacht. In de drooggevallen ge
bieden broedden tevens verspreid tureluur, kluten, kieviten en wilde eenden
(Bakker, 1950).
Uit deze opsomming leren we veel: de toestand van de omgeving is bepalend
voor het voorkomen van vogelsoorten. Kolonies van blauwe reigers en aalschol
vers zijn op ons tegenwoordige Walcheren niet voorstelbaar. Eén van de rede
nen - we komen daar nog op terug - is dat door de overstromingen de nestbomen
dood gingen en gekapt zijn. Na het droogvallen de eerste jaren nog geen rietzan
gers en karekieten. Ook hier zien we dat het ontbreken van geschikt biotoop
(voldoende hoge rietbegroeiing) de afwezigheid van de soort veroorzaakte.
Inmiddels zijn deze soorten al weer lang als broedvogels bekend. Behalve het
biotoop speelt natuurlijk ook de voedselvoorziening een grote rol. Aalscholvers
en blauwe reigers vonden vis en paling in overvloed tijdens de inundaties. Dat
zou tegenwoordig in onze vaak door landbouwgiften verontreinigde watergangen
een aanzienlijk probleem voor deze soorten zijn
8