Roerdomp: Heeft in 1937 op Walcheren gebroed, waarschijnlijk in Rammekens- hoek (De Greef, Limosa 10, p. 178). Smient Is éénmaal broedend vastgesteld: in 1914 te Biggekerke. Waterral Slechts één broedgeval bekend van voor de oorlog: half mei 1938 werd een nest met 8 eieren gevonden in het Zuid-Sloe. Naast deze incidentele broedvogels zijn er ook vogels die hier vroeger regel matig broedden, maar die nu verdwenen zijn, omdat het hen aan geschikt bio toop ontbreekt. Ook die vogels laten we hierna de revue passeren. Aalscholver Tijdens de inundatie van Walcheren vestigde zich in de volkomen dode bomen op "Ter Hooge", tussen Koudekerke en Middelburg, een kleine ko lonie aalscholvers, die daar met succes nestelde en jongen grootbracht. (Van Lynden, Ardea 34, p. 233). Volgens een telling van de heer De Greef van 25 mei 1946 bestond de gemengde aalscholver- en reigerkolonie uit 12 paren blauwe reigers en 30 paren aalscholvers (Limosa 19, p. 125 en 149). Met het droogvallen van Walcheren is ook deze kolonie weer verdwenen. Blauwe Reiger: In vroeger tijden mocht Walcheren zich verheugen in een goe de Blauwe Reigerstand. De nesten werden veelal gebouwd in het hoge geboom te (vaak iepen of Canadese populieren) rondom de hofsteden. De eerste gege vens dateren uit het seizoen 1908/1909 (Ardea 15, p. 133) toen er zeer waar schijnlijk kolonies waren te Nieuwland (Hof "Nieuwlandsrust"), te Veere (Hof "Zanddijkbuiten"), Meliskerke ("Groot Werendijke") en Westkapelle ("Prelaat"). Aantallen zijn niet bekend; alleen de aanduiding "groot" voor de op één na laat ste kolonie. Bij Ter Hooge schijnt zich nadien een kolonie te hebben gevestigd van een onbekend aantal paren, hoewel er bij de telling in 1925 nog slechts één paar werd genoteerd (Ardea 15, p. 133). Een andere kolonie bij Meliskerke ("Hof Grijpskerke") bleek door het kappen van de nestbomen in de mobilisatie tijd 1914-1918 verdwenen, terwijl één paar zich gevestigd had bij het "Huis ter Boede" (Koudekerke). De kolonie te Nieuwland omvatte in 1925 135 paren; in 1936 door het rooien van de nestbomen verminderd tot 81 paren. Ook de kolo nie bij Veere, die in 1925 53 paren telde, bleek door het rooien van de nestbo men (iepen) in 1936 in zijn geheel te zijn verdwenen. Hetzelfde geldt voor een kolonie bij Grijpskerke (Poppendamme), die in 1925 nog 9 nesten telde. Daar entegen groeide een nieuwe kolonie bij Meliskerke ("Sint Janshof") van één nest in 1925 tot 24 nesten in 1936. Op "Groot Werendijke" nabij Meliskerke nam de bezetting evenwel af van 17 nesten in 1925 tot 9 nesten in 1936. Van al deze kolonies is - behalve die bij Nieuwland en Ter Hooge - na 1936 niets meer bekend geworden. De kolonie bij Ter Hooge bereikte zijn hoogtepunt tij dens de inundatie: op 23 april 1943 werden 26 nesten geteld plus nog een twaalf tal in aanbouw, zodat het aantal paren op 38 werd geschat (Van Lynden, Ardea 33, p. 159). Op 3 juni 1945 telde de kolonie zeker meer dan 50 paren (Van Lyn den, Ardea 34, p. 336). Bij de telling van 1949 bleek ook deze kolonie - als gevolg van het droogvallen van Walcheren - geheel verlaten te zijn. De enige nog bezette kolonie op Wal cheren was die te Nieuw- en St. Joosland, die volgens Van Lynden op 25 mei 1945 nagenoeg of geheel verlaten was, omdat de nestbomen getopt waren (Ardea 34, p. 336). In 1949 bleek echter de kolonie toch weer 15 nesten te omvatten (Ardea 38, p. 152/153). Sedertdien is de kolonie regelmatig bezet gebleven: in 1954 44 nesten (Ardea 43, p. 248), 1956 42 paren (Limosa 30, p. 99), in 1957 ca. 30 paren, in 1962 ca. 17 paren, in 1963 ca. 9 paren en in 1965 ca. 8 paren. Van de tussenliggende jaren staan ons geen gegevens ter beschikking. De oor zaak van de teruggang van het aantal paren in 1963 is waarschijnlijk te vinden in het feit dat de strenge winter van 1962/63 een nogal zware tol heeft ge'éist, terwijl ook de werkzaamheden aan diverse werken in het zuidoosten van Wal- 14

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1975 | | pagina 16