echter tot de zuid- en oostrand gelokaliseerd bleven. Daarbij werd nogmaals een laag zgn. Middellandzavel of klei op het bestaande land afgezet. Tot grote kreekvorming is het in die tijd niet meer gekomen. Eerst hierna is, gesteund door nieuwe duinvorming langs de westkust, tot bedijking van het eiland over gegaan. Hoewel daarna nog verschillende doorbraken het bestaan van Walche ren hebben bedreigd, is het-uitgezonderd tijdens de oorlogsinundaties- niet meer tot een catastrofale overstroming gekomen. Na de twaalfde eeuw zijn verschillende op- en aanwassen nog als polders aan het bestaande land toege voegd. Al vroeg vonden bedijkingen plaats bij Vrouwenpolder en later ook bij Nieuw en Sint Joosland en ter hoogte van Arnemuiden. Deze jonge polders worden tot het "Nieuwland" gerekend. Op grond van zijn ontstaanswijze wordt Walcheren derhalve onderverdeeld in vier bodemkundige landschappen: a) het duinlandschap, b) het oudland, c) het middelland, d) het nieuwland. Veranderingen in het landschap a) Bemaling Voor de tweede wereldoorlog droeg Walcheren het luisterrijke predikaat "de tuin van Zeeland". Het is wel zeker dat het hoge grondwater peil destijds er sterk toe bijdroeg dat Walcheren er toen inderdaad als een groen lusthof uitzag. In december 1929 werd evenwel het eerste elektrische gemaal in werking gesteld, dat de bemaling van het westelijke gedeelte van het eiland voor zijn rekening nam. In november 1936 en september 1938 volgden een tweede en derde gemaal voor de bemaling van het zuidoostelijk en noordoostelijk deel. In het algemeen kan gesteld worden, dat het gevolg hiervan was, dat het grondwaterpeil op Walcheren zeer aanzienlijk daalde. Vooral fs winters ondervond men toen vaak overlast van het water en het was beslist geen zeldzaamheid indien men in het najaar over de blankstaan- de weilanden kon kanoën, terwijl fs winters soms geschaatst kon worden van Westkapelle naar Middelburg. Naast het nuttige aspekt dat deze waterpeildaling had voor de bevolking, de landbouw en de veeteelt, trad er evenwel een achteruitgang op in de stand van diverse vochtig weiland minnende broedvogels als tureluur en kievit. b) Inundaties Een tweede verandering in het landschap werd teweeggebracht door de inundaties tijdens de oorlogsjaren. Op 3 oktober 1944 werden de dijken van Walcheren op vier plaatsen door de geallieerde bommen doorbro ken. Het zoute water stroomde binnen en bedekte het gehele eiland, met uitzondering van de duinstrook, die als het ware een soort ringwal vormde en de poldergebieden bij Vrouwenpolder, Nieuwland en Kleverskerke. Er kwamen 16. 000 hectaren land blank te staan, slechts stads- en dorpskernen en de toppen van de vliedbergen en andere hooggelegen punten bleven droog en groen. De vloedstromen traden tweemaal daags door de dijkgaten naar binnen en herschiepen dan het eiland in een ware binnenzee. Achter de dijk breuken werden door het in- en uitstromen diepe geulen uitgeschuurd die zich na het sluiten van de gaten als grillige kreken tot 3 kilometer ver in het eiland uitstrekten. Op sommige plaatsen in deze kreken werden diepten gepeild van 20 tot 25 meter. Het gebied westelijk van het Kanaal door Wal cheren met een oppervlakte van 13. 500 ha. kwam na een overstroming van één jaar weer droog. De Zuidwatering, oostelijk van het kanaal gelegen met een oppervlakte van 2. 200 ha. kon eerst in februari 1946 leeggemalen wor den na het sluiten van het Gat bij Fort Rammekens. Dit gedeelte had zeer veel te lijden gehad van de getijden. De grootste schade richtten deze zoute inundaties aan, omdat zij alle begroeiing, daarbij het opgaand geboomte in begrepen, vernietigden. De heren G. A. Brouwer en G. C.A. Junge schreven destijds: "Er zal zeker een menschenleeftijd over verloopen, véor er op 7

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1975 | | pagina 9