waren.
In 1541 wordt de pastoor van de nabij gelegen St. Pieterskerk benoemd tot
pastoor van de bagijnenkerk. De St. Pieterskerk, ook genaamd de Oude
Kerk of Noordmonster, was een kathedrale kerk met daaraan verbonden
een kanunnikencollege, de hoofdkerk dus. Deze Oude Kerk werd in 1834
wegens haar bouwvalligheid niet gerestaureerd, maar gesloopt en zestig
jaar lang bleef het terrein van de sloop als haveloos plantsoen getuigen
van het vandalisme toen gepleegd. In 1839, toen het te laat was, werd
nog eens herinnerd aan het K.B. van 16 augustus 1824 (Stbl. 45) betref
fende het opheffen, afbreken en vervreemden van kerkgebouwen.
De naam van de in 1541 benoemde pastoor bleef wèl bewaard: Franciscus
Scepperus. In 1546 werd Servatius Timmerman tot pastoor benoemd.
Een niet met name genoemde pastoor richtte zich in 1569 tot het stadsbe
stuur met het verzoek om een verstopte waterloop (riool) op stadskosten
weer open te maken, maar ook "dat men dicht zal maken de put waarin
zijn begraven de personen die aan de pest zijn gestorven". Zo het nodig
mocht zijn een andere put te delven, gaf hij het advies, er dan êên zo
dicht mogelijk bij de singel van de langs de stadsvest lopende stadsmuur te
maken. Verder vroeg hij de kosten te vergoeden, gemaakt voor het her
stel der (tijdens de beeldenstorm van 1566) gebroken beelden en altaren
in de Bagijnenkerk. De stadsmuur ter plaatse werd op het einde van de
16e eeuw gesloopt. In de 19e eeuw werd de stadsvest ter plaatse, toen
nog het verlengde deel van de, als stadsvest zo geheten "Herengracht"
gedempt.
De grond van het Bagijnhof werd van oudsher door de stad o. m. ook ge
bruikt tot opslag van materialen (1365). Later werd een gedeelte van het
hof bestemd tot het maken van een "platteform", een verdedigingswerk in
de stadsmuur, wellicht de "toren", waarvan later sprake is in de archief
stukken. Een ander en zeer groot stuk van het bagijnenhof werd afgestaan
voor de vestiging van het schuttershof van de voetboog "St. Joris", nadat
dit, in verband met het graven van de toen (1530-1535) nieuwe binnenha
ven, haar doelenterrein bij de toenmalige St. Janskerk had moeten verla
ten. Hieruit blijkt dus, dat het Bagijnhof, voor de 16e eeuw, een veel
grotere uitgestrektheid had, en een terrein omvatte, gelegen tussen de
Schotse hoek (de latere Koningstraat), de oude stadsmuur (zuidsingel), de
Spanjaardstraat en de Oude- of St. Pieterskerk.
Behalve een groot aantal kleine woningen (hutjes), waarin de arme bagij-
nen woonden, stond op het terrein het St. Aegtenhuis. Daarin woonden
vermogende jonkvrouwen, totdat in 1565 besloten werd te onderzoeken of
"de plaetse van St. Aegtenhuys, achter bagijnhove", geschikt is om tot een
pesthuis te worden ingericht. Kort daarna blijkt, dat het nieuwe pesthuis
werkelijk in het St. Aegtenhuis is gesticht. Het stond nabij de "toren"
(platteform?) van de oude stadsmuur en stond ook bekend als de "Capella
St. Agathae in Beginagio".
In 1724 is het Pesthuis als zodanig opgedoekt en daarin en daarbij een
glasblazerij gevestigd. Per 1 juli I860 werd daarin, na uitbreiding met
een aantal lokalen, de school voor "bedeelden" (onvermogenden) geves
tigd. Dit schoolgebouw, met onderwijzerswoning, is omstreeks 1970 af
gebroken om plaats te maken voor de huidige nieuwe bebouwing.
De Rentmeester der "geestelijke goederen" heeft in 1578 de toenmalige
bewoonsters van het Bagijnhof aangezegd de woninkjes te ontruimen. De
"geestelijke goederen" waren dè R.K.kerken, kloosters en landerijen,
die, voor zover niet door de stad gebruikt, verkocht zijn geworden om
uit de opbrengst daarvan de kosten van de oorlog tegen Spanje te kunnen
bestrijden,, Het Bagijnhof bleef bij de stad in gebruik. Kennelijk zijn meer-
13