Treurig Lied van den ter dood
veroordeelden Adriaan Polderman
O Polderman, o Polderman!
Wat hebt ge toch misdreven,
Gij hebt uw eigen vrouw vermoord
Dat kost uw dierbaar leven,
Geheel het gansche Walcherenland,
Ja in nog verder oorden,
Werd deze daad en deze schand
Geschandvlekt met veel woorden
De vrouw die ge eenmaal had beloofd
Getrouw te zullen wezen,
Werd van haar goeden naam beroofd,
Dat ieder haar moest vreezen.
Gesard, geplaagd, haar leven lang,
Onzalig was haar leven.
Zoodat zij, voor u vreeslijk bang,
In ft einde toch moest sneven
Zoo was !t krakeel van dag aan dag
Men scheen elkaar te haten
Zodat dit ongelukkig paar
Zich 't leven kwam verzuren.
Toch werd de zaak alweer geschikt,
Daar ze in de woning keerde,
Doch wat gebeurde er, o wat schrik,
De ruzie nog vermeerde.
Ze wilde van hem scheiden gaan,
Voor regters zoo als 't hoorde,
Toen is hij 's nachts bij haar gegaan,
Wreedaardig haar vermoorde.
Gesmoord, begraven in een graf,
Verborgen voor de menschen,
't Was God, die zorgde voor de straf,
Ofschoon hij 't aars zou wenschen.
Al spoedig kwam men op het spoor,
Werd voor 't geregt genomen,
En kwam nu strenglijk in 't verhoor,
Bekende ft zonder schroomen.
Men wees hem nu de doodstraf toe
Tot schrik van alle boozen
O dat een ieder hier voortaan
Voor 't kwade toch wil bloozen.
Dit lied, dat in het bezit is van ons lid dhr. J. Louwerse, heeft betrekking op
Maatje Kodde, die in de nacht van zondag 27 op maandag 28 januari 1861 op
36 jarige leeftijd door haar 50 jarige man Adriaan Polderman van het leven
werd beroofd in de echtelijke woning tegenover de molen te St. Laurens.
In het boek 'Pleidooi voor Polderman' van L. W.de Bree, wordt deze geschie
denis uitvoerig beschreven. Ook in "St. Laurens en Brigdamme in praat en
prent", van H. van Langevelde en W.A.Verbeek, wordt er iets van verteld.
Maar in allebei wordt, behalve de eerste vier regels, niets van het gedicht
vermeld. Vermoedelijk zal het de schrijvers niet bekend geweest zijn.
9