trachten steeds de handel van Middelburg weg te kapen. Het is de Veerenaars reeds gelukt de Oosterlingen en de Schotten tot zich te trekken en hebben zij reeds getracht de Bretons met hun zout bij hen te krijgen. De Portugezen en anderen trachten zij - en met succes - naar hun haven te lokken. Wanneer de Vlissingers nu hun nieuwe haven krijgen zal deze stad de schepen uit het Westen trekken, zoals Veere doet die van het Noorden komen. Terwijl Vlissingen, zo gunstig aan zee gelegen, vroeger slechts een verzame ling lieden was, die leefde van de passanten naar Vlaanderen, die daar op gunstige wind wachtten, is het geworden wat het nu is door de haringvisserij. Zij zijn nu bezig de vis stapel te veroveren, zelfs van vis uit Holland, die eigen lijk Middelburg moest hebben". Wij laten nu deze memorie aan Z.M. de Keizer, die m. i. behoort tot een kos telijk gedeelte van de lokale geschiedschrijving, een ogenblik rusten om de ontwikkeling van Vlissingen tot op dat moment te schetsen. De nederzetting die leefde van passanten naar Vlaanderen, waarvan in het me morandum van Middelburg sprake is, moet worden gedacht aan de mond van een brede watering waarvan het verloop nog te vinden is in de Slijkstraat en Breewaterstraat. De monding van deze Brede Watering mondde in zee uit op de plaats waar zich nu de Loodsenwacht bevindt. Eigenlijk was al veel eerder, zo rond 620, een andere nederzetting ontstaan, bewesten de huidige kern van de stad. Deze nederzetting, Oud Vlissingen ge naamd, bestond aanvankelijk uitsluitend uit vissers, maar vermoedelijk is hier het veer naar Vlaanderen ontstaan. Het maakte ongetwijfeld een redelijke ontwikkeling door en werd in 927 tot parochie verheven. Het dorp moet een kerk met toren hebben gehad en aan de Oostzijde een versterkt Huis. Bij de bouw van het huidige stadhuis is men op fundamenten gestoten die ver- moedelijkvan dit Kasteel zijn geweest. Het ontstaan van de nederzetting aan de Brede Watering belemmerde een ver dere ontwikkeling van Oud Vlissingen. Voor het eerst wordt melding gemaakt van Vlissingen in de kronieken van 1227. De ontwikkeling van deze nieuwe nederzetting was niet uitsluitend aan natuur lijke groei te danken. D. m. v. keuren werd getracht de nering van Oud Vlissin gen naar de vestiging aan de Brede Watering te verplaatsen. Men hoopte dat de ingezetenen dan wel zouden volgen. Zo was het onder meer verboden, op straffe van een boete van 10 schellingen, dat ingezetenen van Vlissingen wijn en bier uit Oud Vlissingen haalden of het daar dronken. Nu bood de Brede Watering weinig bescherming tegen de Westelijke winden en bovendien trad verzanding op. Na veel politieke strubbelingen werd om streeks 1306, met steun van graaf Willem III, begonnen aan een nieuwe haven, Oostelijk van de nederzetting. Deze haven bestond uit de Voorhaven, nu nog in gebruik bij het Loodswezen, de Koopmanshaven (nu Bellamypark) en de Achterhaven (nu Spuiplein). De mon ding van de verzande Brede Watering werd ingepolderd en verder werd zij af gedamd en kreeg zij de funktie van Spuiboezem. Voortaan werd zij Molenwater genoemd naar de molen die zich op de Dam bevond. De geschiedenis van Vlissingen tot stad is in grote trekken het ontstaan van de haven en haar ontwikkeling. Vissers zijn moeilijk te bewegen hun geboortegrond te verlaten, anders dan om naar zee te gaan. Het valt dan ook niet te verwonderen, dat ondanks over heidsmaatregelen velen in Oud Vlissingen bleven wonen. De Achterhaven die het dichtst bij hun dorp lag kreeg daardoor bijna van zelf een bestemming voor de gewone visserij. Hier lagen de schar dijn- en garnalenschuitjes en dit achterste gedeelte noem de men dan ook de Schardijnhaven. Hier ontstond de vismarkt. Een gedeelte van de kade was hier bestemd voor stenen die in reserve werden 3

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1976 | | pagina 5