gehouden voor de zeewering. Deze Escauzijnse steen uit het Belgische Vilvoor
de, gelegen aan de Schelde of l'Escaut, werd hier verbasterd tot Kousteen en
de dijk werd de Kousteensedijk genoemd.
Het middendeel van de Achterhaven was de losplaats van darinkschepen en de
laadplaats van het zout, n. 1. het zelzout.
Voor de haringvisserij hadden de vissers om de haring te conserveren zout
nodig. Aanvankelijk was dit inheems zout.
Het materiaal om zout te winnen was darink, ook wel derring of derrie ge
noemd, en zoutwater.
De zoutrijke darink kreeg men door van naburige schorgronden de bovenlaag
af te voeren. Men maakte van deze darink lange repen en liet deze drogen.
Vervolgens werd de darink naar de zoutketen gevoerd waar een deel tot as
werd verbrand en de rest gebruikt werd als brandstof in de zeiovens.
De as werd in pannen geschept en overvloedig met zeewater overgoten. De
ovens werden vervolgens aangestoken en het zout werd uitgedampt. Het ver
werkte materiaal werd op de zelheuvel uitgestort. Wij vinden zo'n heuvel nog,
afgeplat, terug bij de Zeemanserve. De weg er langs, de Lange Zelke en nu
winkelstraat, herinnert alleen nog maar in naam aan de zoutketen en zeihuizen,
die in vroegere eeuwen hier een belangrijke bron van bestaan betekenden.
Overigens kon men ook bij de oude Lange Zelke een niveau verschil waarnemen.
Helaas heeft men gemeend bij de stadssanering van de oorspronkelijke bedoe
ling, om dit niveauverschil te handhaven, af te zien.
In de tweede helft van de 15e eeuw werd uit Frankrijk en Portugal grof zout
aangevoerd. In zoutketen werd dit grove zout gezuiverd om het bij de haring
visserij te gebruiken of om het naar den vreemde uit te voeren.
Wij zeiden het reeds de zoutnering was in Vlissingen een belangrijke bron van
bestaan en we zullen zien dat juist deze nering een doorn was in de ogen van
de Middelburgse kooplieden.
De Achterhaven was door een weg en de IJzeren brug, een houten klapbrug met
ijzeren leuningen, van de Koopmanshaven gescheiden. Langs deze weg aan de
Oostzijde van de haven werd omstreeks die zelfde jaren begonnen met de bouw
van de kerk die gewijd werd aan Sint Jacob.
Bij het Privilege van 2 april 1315 kreeg Vlissingen van graaf Willem III beperk
te stadsrechten. Aan de weg van de IJzeren brug bouwde men aan de Westzijde
van de haven, ongeveer op de plaats van het huidige politiebureau, het stad
huis.
De Koopmanshaven werd vooral gebruikt voor schepen van de grote visserij.
De haringvisserij was een zeer belangrijk middel van bestaan geworden en de
reders van de haringbuizen waren, in tegenstelling tot de gewone visserman,
tot een zekere welstand gekomen. De meesten hadden in hun jonge jaren geva
ren of voeren nog op hun eigen schepen. Zij dreven niet alleen handel in haring
maar al spoedig ook in laken, huiden, hout, turf en wijn. Aanvankelijk voeren
zij als schipper voor Engelse bevrachters.
De kade aan de Oostzijde van de Koopmanshaven was smaller dan de Westzijde
of Bierkade. Aan de Oostzijde woonden vooral de reders, die achter hun huizen
hun pakhuizen hadden.
Aan de Bierkade werd de haring getond en lagen de ankers en uitrustingstukken
voor de schepen. Hier bevond zich ook de Kraan.
In tegenstelling tot de haringvisserij bleef de handel in de 14de eeuw toch ver
achter bij die van Middelburg. Naast handel en visserij ontwikkelden zich hier
en elders de in die dagen onvermijdelijke uitwassen van de zeevaart, de zee
roof en kaapvaart. Deze bedrijven werden zoniet in opdracht dan toch toegela
ten door graaf Willem III.
Zo overvielen de "Vlissingse wolven", zoals ze later werden genoemd, een
4