Engels schip onder de Walcherse kust en losten het graan dat het in Oldenburg had geladen in hun nieuwe haven. Enkele jaren later gebeurde iets dergelijks dicht onder de Engelse kust. Nog ernstiger was het geval van Attheus van Vlissingen. In 1342 was zijn schip door een Engelse koopman bevracht om goederen te varen van Orwell naar Sluis. In plaats de goederen naar Sluis te brengen voer de schipper naar Mid delburg en beroofde de koopman zo van zijn goederen. Zeer tegen de zin van Middelburg ontving Vlissingen in 1445 van de hertog van Bourgondië het privilege om tol te heffen op de haring. Ook vond enkele jaren later de Middelburgse overheid het noodzakelijk te ver gaderen over het feit dat enkele Middelburgse poorters de snoodheid hadden met "Ingelse lakenen te Vlissingen in die marct te willen trekken". Blijkbaar begon Middelburg toch de opkomst van de Vlissingse handel te duch ten, vooral toen de haven werd uitgebreid, weer in Oostelijke richting met de Nieuwe Haven of Engelse Haven (nu de Vissershaven). Het werk werd in 1443 voltooid. Langs deze haven ontstonden aan de Zuidzijde o. m. scheepstimmer werven. Gelijktijdig breidde de stad zich uit langs de Nieuwe Dijk, de Nieuw- straat en het Groenewoud. Vijftig jaar later werd het o. a. door plunderingen van Sluizenaars noodzakelijk de stad te ommuren of van een omwalling te voorzien. Zo werd aan de landzij de de stad omgeven door wallen en vesten en aan de zeezijde door een zeemuur. Later werd de zeezijde nog versterkt met het Keizersbolwerk en tussen Voor haven en Engelsehaven met het Rondeel. Vooral in de 15de eeuw begon de handel zich voorspoedig te ontwikkelen en zij werd uitgebreid met de vaart op Frankrijk, Spanje en de Oosterse landen, dat zijn de landen rond de Oostzee. Reeds in het begin van de 16de eeuw werd gedacht om de haven nog verder in Oostelijke richting uit te breiden. We hebben reeds gezien dat Middelburg alles heeft gedaan om deze verdere uitbreiding te voorkomen. De grieven die Middelburg tegen de handelwijze van de Vlissingers heeft worden in het memorandum aan de keizer breed uitgeme ten. Het voert aan dat om Middelburg te hinderen, de Vlissingers van de schuiten die van Middelburg varen, kaai-, kerkgeld en vistol heffen op al de haring die zij hebben gevangen, alsof deze haring in Vlissingen is gelost, i. p. v. in Middelburg. Hiermede vallen de Middelburgers de haringtol aan die de hertog van Bourgondië een eeuw daarvoor aan Vlissingen verleend had! Maar er is nog meer "Nog niet lang geleden hebben enige jongelieden, verwant aan zeelieden die van Middelburg voeren, in hun opbruis endheid in de omgeving van Vlissingen brooddronkenheden gepleegd. Toen de baljuw hen had gevangen genomen heeft hij slechts met hen of hun verwanten op een accoord willen gooien, als hun zeevarende verwanten hun buizen in het vervolg van Vlissingen lieten vertrek ken. Wat sinds dien gebeurd is". Na nog enkele van deze grieven te hebben geuit komt de aap uit de Middelburg se mouw... "Zelf hebben die van Vlissingen verscheidene plekken onbebouwd en bovendien een haven groter en ruimer dan die van Middelburg. Het is dus duidelijk dat de visserij slechts een voorwendsel is om hun handel uit te brei den ten koste van anderen. Hiermede niet tevreden, zeggen zij dat zij pannen willen maken om zout te zieden, wat niet alleen de ondergang van Middelburg zou betekenen, maar ook de gehele ruine van andere steden van Z. M. zou toe nemen". De achtergrond van de taktiek van Middelburg is om paal en perk te stellen aan de macht van de feodale Heer van Veere en Vlissingen, Maximiliaan van Bourgondië, waardoor met behulp van de machtige koopmanstad Middelburg, de greep van de keizer op Walcheren wordt versterkt. 5

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1976 | | pagina 7