ARMEN EN ARMENZORG,
IN HET BIJZONDER IN DE 19e EEUW,
TE MIDDELBURG
Armoede en pauperisme hebben altijd al bestaan. Dankzij de goede sociale wetten van de
laatste halve eeuw is de echte armoede uit onze Nederlandse samenleving verdrongen.
Vroeger was dit wel anders! Met voorbijgaan aan de armoede van de middeleeuwse
handwerkslieden en boeren, vaak culminerend in opstanden, willen we nu de armoede te
Middelburg in de nieuwe tijd, en wel in het bijzonder in de 19e en het begin van de 20ste eeuw,
belichten.
Na de reformatie trachtten de kerkelijke (de diakonie) en de burgerlijke armbesturen door
voedsel- en kledinguitdeling, goedkope brandstof (turf) en geld de omstandigheden waarin de
'huiszittende armen' verkeerden, te verbeteren. Men stelde goedkope of gratis woningen voor
de armen beschikbaar: de hofjes 1). Een stad van hofjes, als Haarlem of Leiden, is Middel
burg niet geweest. Er waren er vijf: het Antheunishof in het St. Jorisstraatje, het Grote Arm-
hof in de Penninghoek, het Kleine Armhof in de Lambrachtstraat, het St. Annahof in de St.
Pieterstraat en het Armhof op de Molenberg. Dit laatste was het jongste, het was in 1682
gesticht. Men schreef er in 1800 het volgende over: 'Het bestaat uit negen Huiskens, gemerkt
van A tot I en word bewoond door Arme of nooddruftige Persoonen, zo wel mans als
vrouwen, zonder onderscheid van Jaaren of Sexe, dog dezelve moeten van de Gereformeerde
Religie N.H.) zijn, en Een Jaar en zes weeken van den Armen gehad hebben' 2).
Naast de gemeentelijke en kerkelijke armenzorg was er te Middelburg nog een stichting die de
'Godshuizen' beheerde. Dit waren drie 'gestichten', n.l. het gasthuis, het oudemannen- en
vrouwen- en armweeshuis en het burgerweeshuis 3). Wezen-, armen- en ziekenzorg waren in
Middelburg nauw verbonden.
Rond 1850 was de armoede in Middelburg ongekend groot. Telde de stad tijdens haar bloei
periode in de 17e eeuw zo'n 30.000 inwoners, in 1850 was dit getal 15.660. In 1851 overleden
er 403 personen binnen de stad, hiervan waren er 192 onder de 20 jaar, van de 192 waren 118
zuigelingen beneden de 1 jaar. Hiertegenover stonden 550 geboorten in hetzelfde jaar 4).
Middelburg gold in die tijd als één der ongezondste steden van Nederland. De arts Samuel
Senior Coronel heeft in zijn 'Middelburg voorheen en thans' (1859) uitgebreid over de
armoede te Middelburg geschreven 5). Omstreeks 1860 telde de stad zo'n 50 bedrijfjes (de 4
korenmolens hierbij inbegrepen). De grootste bedrijven waren de katoenweverij van
Salomonson Cie., met 99 werknemers en de sigarenfabriek van Le Nobel Zoon, met 120
werklieden 6). Maar de Middelburgse haven lag vrijwel verlaten en de gemeenteverslagen uit
de 60-er jaren laten sombere geluiden horen van stilstand en achteruitgang.
Verschillende verenigingen, gekenmerkt door een soort paternalistische sociale bewogenheid,
probeerden de nood der armen te ledigen. Zo waren er te Middelburg de 'Vereeniging tot het
bezoeken der armen te Middelburg', de 'Commissie van spijsuitdeling aan minvermogenden',
die een soephuis exploiteerde in het voormalig Simpelhuis 7), de vereniging 'Kindervoeding'
en het 'Genootschap van moederlijke weldadigheid'. Voorts was er sedert de 18e eeuw een
linnennaai- en breischool voor de armen. Daar in de arme gezinnen de fles vaak de enige uit
vlucht betekende (met alle excessen van dien!) ageerde de 'Nederlandsche vereeniging tot af
schaffing van sterken drank', die ook een onderafdeling te Middelburg had, scherp tegen het
'Schiedams vergif'.
Hoe verkrot en verpauperd de woningen van de armen waren, bewijzen de volgende citaten
wel: 'Perceel 0 183, aan de Breestraat, hoek Nederstraat, is verdeeld in vier woningen. Iedere
woning bestaat uit twee vertrekken; 25 mJ is ongeveer de inhoud van elk vertrek. Voor de
benedenbewoners bedraagt de voorraad lucht ruim 3 Vi m! per hoofd. Een kamer van
dezelfde grootte biedt aan een gezin van man, vrouw en drie kinderen gelegenheid tot slapen.
11