staan. Zo werden in de Zaanstreek nog in het begin van deze eeuw houten huizen gebouwd. Dat deze bouwwijze niet als minderwaardig werd beschouwd, valt al te lezen uit het feit dat zelfs welgestelde families hun huis in hout lieten optrekken. Al is het houten huis dan langzamerhand verdrongen door een stenen gebouw, toch blijven we hierin konstruktiedelen in hout terugvinden. Deze ondergaan zelfs een verdere ontwikke ling. Bij het houten huis bestonden de wanden uit stijlen waarop de beplanking was aangebracht. Deze stijlen deden tevens dienst om, samengesteld tot jukken met een horizon tale trekbalk en een versteviging met schoren, het bouwwerk de nodige stijfheid te geven. De horizontale verbinding in het juk kon daarbij weer dienst doen om de vloer van de zolder en later de verdieping te dragen. Door de jukken verder uit elkaar te plaatsen was men genoodzaakt tussen de stijlen, in het vlak van de wand, regels aan te brengen om daarop dan in vertikale richting de beplanking aan te brengen. Ook de vloerkonstruktie moest daarbij worden aangepast en over de balken worden dan regels aangebracht. Deze, thans als moer- en kinderbalken aangeduide, vloerkonstruktie zal lang als konstruktiewijze dienst doen. Over de stijlen van de wandkonstruktie werd in de lengterichting een balk, oudtijds worm of wurmt genoemd, aangebracht waarop de daksporen kwamen te staan. De daksporen boven de ene wand werden tegenover de daksporen op de andere wand geplaatst, zodat een driehoek ont stond, welke met een haanhout versterkt kon worden. Bij het bouwen van huizen met grotere breedte ontstaat de noodzaak de dan erg lang wordende daksporen te ondersteunen. Het ligt dan voor de hand om op het reeds bestaande juk weer een juk, weliswaar in aangepaste vorm, te plaatsen als ondersteuning voor de, in de lengterichting gelegen steunbalk onder de sporen (deze werd aangeduid als fliering). Hiermee is het kapspant ontstaan en dit zal zich, via een daaropgeplaatste ondersteuning van de nokbalk, afgeschoord in de lengterichting, met meerdere jukken op elkaar, ontwikkelen tot een volledige kapkonstruktie. Daar ook in het verleden getracht werd de tijd op de bouwplaats zo kort mogelijk te houden, werden alle onderdelen welke daarvoor in aanmerking kwamen in een werkplaats gemaakt. U kunt zich voorstellen dat dit bij een houten huis een flinke hoeveelheid was en dat de timmer man ervoor moest zorgen dat hij de juiste onderdelen bij elkaar hield. Dit te meer omdat het niet mogelijk is om met de hand 2 onderdelen exakt gelijk te maken. Daarbij kwam ook nog dat door de niet geheel rechthoekige vorm van de bouwpercelen maatverschillen optraden. De timmerman gebruikte daarom een systeem, de telmerken, om vergissingen te voorkomen. Met een z.g. haalmes bracht hij krassen aan, welke lijken op het Romeinse cijfersysteem, maar daar niets mee te maken hebben. Rond 1400 werd aan dit systeem een extra haal toegevoegd om onderscheid tussen links en rechts te maken. Tussen 1520 en 1540 ontstaat het gebruik van gehakte merken, met rechte beitel of guts, maar dat wil niet zeggen dat daarna geen gesneden merken meer voorkwamen. Bij het bouwen in hout moet u in de eerste plaats denken aan het gebruik van eikenhout omdat dit duurzaam was en goed te bewerken. Bij de vloeren en de beplanking werd wel gebruik gemaakt van andere houtsoorten, zoals grenen en vuren. Daar eikenhout in onze streken schaars was, moest dit van elders worden aangevoerd. Het kwam veelal uit Duitsland, maar ook uit de Belgische Ardennen. Toen dan ook naast onze tachtigjarige oorlog in Duitsland de dertigjarige oorlog uitbrak, werd het goede bouwhout rond 1590 schaars en duur. Een alternatief werd gevonden in het door onze handelsbetrekkingen bereikbaar ge worden goede grenenhout uit de Scandinavische landen. De toepassing van dit hout geschiedt echter nog op traditionele wijze. Zo worden nog moer- en kinderbalklagen in grenenhout gemaakt en komen toepassingen in kombinatie met eikenhout voor. Na 1610 is er sprake van een vrij algemene toepassing voor grenenhout, maar na de vrede van Munster kan weer over eikenhout worden beschikt. Dit heeft echter wel tot gevolg gehad, dat bij de woonhuizen welke tengevolge van de uitgevaardigde keuren na stadsbranden dan steeds meer in steen wordt opgetrokken en de balklagen enkelvoudig zijn geworden. Daarbij is dan tevens een 14

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1978 | | pagina 16