gevonden. Zelfs werd de naam van de polder, Wolfaertspolder, veranderd in O.L. Vrouwe polder. 2. HET ONTSTAAN VAN HET MIRACULEUZE SCHILDERIJ Het dorp had een eigen parochiekerk, maar deze was zeer kaal van binnen, doordat alleen het allernoodzakelijkste meubilair aanwezig was. Een reiziger, die toevallig langs kwam, en naar binnen ging, zag verbaasd rond. Zelfs een afbeelding van de patroonheilige, de H. Maagd Maria, hoe klein ook, was niet aanwezig. Een eenvoudig altaar met houten kandelaars en een houten tabernakel was al wat enige fleur gaf in de kale ruimte. Deze reiziger, wordt verteld, was de Heer Guy van Bornhem, die opdracht had gekregen van de Graaf van Vlaanderen, onderhandelingen te voeren over de gronden die waren ingepolderd bij Cadzand, en door de Abt van Middelburg als zijn eigendom werd beschouwd, wat door de Graaf werd betwist. Na zijn gebed in het kerkje sprak hij met een oude man, die behalve landman ook de koster van het kerkje was. 'Dan hebt ge niet veel werk aan het schoonhouden van de kerkornamenten', schertste de edelman, 'want armer kerkje heb ik zelden gezien op mijn reizen'. 'Armoede siert de mens, Heer, en Jezus werd toch ook in een stalletje geboren', antwoordde de landman. De Heer gaf de man een geldstuk en sprak: 'Ge kunt uw pastoor zeggen, dat eer de winter om is, een schoon schilderij van Ons Lief Vrouwke de kerk zal sieren'. De andere dag, na het volbrengen van zijn taak, zou de Heer van Bornhem terugkeren naar Vlaanderen. Op weg naar de haven van Arnemuiden, kwam hij langs Middelburg, waar hij wist dat een kunstschilder woonde, zoals hij vernomen had van de Abt. Volgens deze had de kunstschilder al veel geschilderd voor de abdij en was hij meester van het Sint Lucasgilde, het gilde der kunstenaars. Deze kunstschilder, meester Willem, woonde in de Gravenstraat tegenover de Zusterstraat, die naar het nonnenklooster achter het Gravesteen of kasteel der graven van Zeeland voerde. Hij gaf de kunstenaar opdracht een beeltenis van de Moeder Gods te schilderen op een paneeltje, dat hij zelf had meegebracht. Het moest worden geschilderd zonder veel opsmuk, heel eenvoudig, zodat het goed zou passen in het eenvoudige kerkje. Met het voorjaar zou de Heer terug komen om het schilderij op te halen en hij zou een goed loon betalen. Meester Willem was zeer vereerd met deze opdracht. Maar was hij te zeer in gedachte over de vorstelijke beloning, die hem wachtte of was hij te opgewonden door de vererende opdracht? Wie zal het zeggen, maar in ieder geval het wilde niet lukken, iets moois te maken. Hij hield ermee op met de bedoeling de andere dag opnieuw verder te gaan. Het mooie weer ging over en de herfst brak aan en daarna de winter. Het paneeltje lag reeds weken lang vergeten in een hoekje. Zo ging ook de wintertijd reeds ver voorbij en was het fe bruari geworden. Op een van deze dagen werd aan de deur geklopt en meteen werd de schilder herinnerd aan het paneeltje en de opdracht. Dat zal de Heer zijn, die het schilderij komt halen, dacht hij. Maar het was een onbekende. Deze vroeg onderdak voor de nacht. Hij was op doorreis, maar kende niemand in deze streek. Hij was aangetrokken door een licht, dat van een der bovenvertrekken van de schilder naar buiten straalde. De onbekende werd gastvrij onthaald en uit de gesprekken die volgden, bleek dat de onbekende een reizend gezel van Sint Lucas was uit Brugge, de stad der Middeleeuwse kunst. Beide kunstenaars raakten niet uitgepraat over de kunst. Ook kwam de opdracht van de Heer 14

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1978 | | pagina 16