MIDDELBURG IN DE VORIGE EEUW bedde gebrocht, waernae Siene nar d'r keukentje vloog, waer niks gin zwartsel was omrede ze de goeie petrolie gebruukten. De buren kwaeme nog 's oploöpe om te vraegen oedat ze 't gehao ao, mè Siene zei: 'O mensch', zeit ze, 'wao bin 'k toch blieë da'k tuus bin. 'n Mensch is nie beter dan in z'n eigen doeën. En dan mee zó'n veint die aolles vergeet. Mè mien zieë ze d'r nooit meêr'. I KERSTAVOND Het moet omstreeks 1880 geweest zijn. Mijn Grootvader, toentertijd majoor, bewoonde met zijn gezin een groot huis in de Lange Noordstraat. Daar ook zijn schoonvader en vroegere regimentscommandant na diens pensionering bij hem was ingetrokken, viel het niet te ver wonderen, dat het huishouden min of meer op militaire leest was geschoeid. Als uitvloeisel daarvan hadden mijn Vader en zijn beide broers om de beurt de 'wacht', wat onder meer inhield, dat zij als bellemeisje moesten optreden om het werk van de sedert haar meisjestijd deel van het gezin uitmakende gedienstige te verlichten. Zo had mijn Vader de wacht op een Kerstavond, waarop het vroor dat het kraakte, toen er werd gebeld. Hij stak de met petrolem gevulde looplamp aan en ging daarmee naar de voor deur. Nadat die geopend was, zag hij een bibberend, armoedig gekleed jongetje van een jaar of acht, dat hem een zilveren lepeltje toestak en half huilend vroeg, of hij dit wilde kopen. Uiteraard had mijn Vader daarvoor geen belangstelling, doch uit medelijden bracht hij het verzoek over in de huiskamer, om meteen terug te keren met mijn Grootvader, die er het zijne van wilde weten. Eén blik op het jongetje, dat rillend in de gang stond, vertelde hem genoeg. Hij liet zich het huisje wijzen, waarin het kind woonde en trof daar de meest ellendige toe stand aan, die maar denkbaar was: een buiten zijn schuld werkloze man huisde met een hoog zwangere vrouw en een paar kleintjes in een onverwarmde kamer, waar één kaars voor verlichting zorgde. Zó was in die dagen het lot van de arme! Onnodig te zeggen, dat er eerste hulp werd geboden, terwijl mijn Grootvader er na enige tijd door een connectie in slaagde, de man een baantje als veldwachter te bezorgen. II BEZOEK Gelukkig was niet elk bezoek van dezelfde aard. Tijdens een andere wacht van mijn Vader diende de huisbaas zich aan, vergezeld van een onbekende heer. Bij het daarna volgende ge sprek met mijn Grootvader ontpopte de onbekende zich als Abraham Kuiper! Deze bleek vroeger in hetzelfde huis te hebben gewoond en zou dit dolgraag weer eens willen zien. Natuurlijk werd aan dit verzoek voldaan; mijn Vader wist later te vertellen, dat Kuiper een korte, dikke man was met een rood hoofd H. Sasburg III GROOT TENUE De begrafenis van Jacobus Hobein op 'Vredehof' (Vlissingen) op I april 1888, ging met militaire eer, hetgeen voor deze drager van de Militaire Willemsorde vanzelfsprekend was. Dit

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1978 | | pagina 9