De schilderingen Wat moet er bij het zelf maken zoal op geschilderd worden? Ik wil beginnen met het allerlaagste klosje, dat dus bij het spel de minste waarde heeft. Dat is een harlekijntje, een koddig mannetje, dat gekke Keesje of zotje genoemd wordt. Hierop volgt de 'smoel', een afschuwelijk gezicht, zoals de lelijkste Walcherse boer nog niet eens trekt als hij kiespijn heeft. Dan volgt een pot met oor, een gebruiksvoorwerp van de slaapkamer. U zult wel begrijpen, dat de bezitter van dit blokje tijdens het spel nogal eens uitgelachen wordt en heel wat spotterij moet verdragen. Tenslotte krijgen we nog blank of blind. Maar deze blank is pik zwart, het is een blokje zonder figuur erop, dat dus helemaal zwart gemaakt is. Vervolgens komen de cijfers 0, 1, 2 tot 12. Dan de figuren, die meer waarde hebben dan deze cijfers. Het zijn de herberg, het poesje, het vogeltje en als laatste en hoogste figuur kap-af. Dat is een ruiter te paard met een zwaard in de hand, gereed om 'af te kappen' wat hem lastig valt. Van iedere figuur en cijfer zijn er twee stuks, dat wordt 21 verschillende klosjes, het dubbele aantal dus 42 stuks. Ze worden allemaal in een zakje gedaan en het spel kan beginnen. De spelregels U kent nu de waarde van de 'stukken' en we gaan spelen. Iedere speler heeft een paar centen voor zich of als men niet om geld wil spelen enkele fiches, knopen, bonen, noten of een dergelijk vervangingsmiddel. Als men met een groot gezelschap is, niet teveel: drie of vier bijvoorbeeld. Anders moet de stakker die het eerst 'uit' is en dus niet meer mee mag spelen, wat al te lang wachten op het volgende spelletje. En de gelukkige winnaar zou dan een te grote pot met geld hebben. Wie uitdeelt, neemt de zak met klosjes en geeft zonder te kijken ieder een klosje. Zelf neemt hij er ook een. Hij begint met zijn linker buurman. Nieuwsgierig wat ons toebedeeld is, kijken we even wat op ons blokje staat, maar zorgen wel, dat buurman of buurvrouw er niets van te zien krijgt. Nu gaan we ruilen. Wie links van de uitdeler zit, vraagt aan zijn linkerbuurman of hij ruilen wil. Natuurlijk vraagt hij dat alleen als hij een exemplaar heeft gekregen met een lage waarde. Heeft hij een tamelijk hoog cijfer gekregen of een figuur boven de cijfers, dan ruilt hij niet, anders zou hij voor zijn mooie klos wel eens een slechte in de plaats kunnen krijgen. 'Ik ruil niet', zegt hij dan. Zo gaat het de tafel rond, ieder kan aan de persoon links vragen of hij ruilen wil. Moet deze dat nu doen? Ja, hij moet het doen als hij een cijfer op zijn blokje heeft, al is het ook een hoge, 10, 11 of 12, die hij liever wil houden. Hij moet het niet doen en wil het ook niet als hij een hogere figuur (herberg, poesje, vogeltje, kap-af). Hij wil het natuurlijk graag als hij een figuur heeft beneden de cijfers (blank, pot, smoel, zotje), want dan is er kans dat hij wat hoger komt. In een kort ogenblik is men 't gezelschap rond geweest en komt men bij de persoon met het zakje. Deze vormt het eind van dit rondje, verder gaat men niet. Nu worden alle klossen blootgelegd en wie de laagste klos heeft moet een cent aan de pot betalen. Soms moeten er twee betalen. Wie het zotje heeft (de laagste klos) moet altijd betalen en met dit gekje moet altijd iemand meebetalen en wel hij die dan de laagste klos heeft. Ik heb het wel meegemaakt, dat er twee zotte ventjes uitgedeeld waren, zodat die moesten betalen plus de twee laagste blokjes, dat was 4 cent voor de pot. Nieuwe rondjes Alle klosjes worden weer in 't zakje gedaan en opnieuw rondgedeeld. Wie al zijn centen aan de pot heeft geofferd, is af. Hij mag nog meedoen op-de-pof tot hij zou moeten betalen. Dat 8

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1979 | | pagina 10