OVERBLIJFSELS VAN GEHEUGENIS [II] uit het tweede deeennium van de twintigste eeuw Nadat Vlissingen in 1909/10 riolering had gekregen, kwamen de aansluitingen daarop op gang. Maar toch duurde het nog wel even, voordat de 'tonnenwagen' voor het ophalen van de met faecaliën gevulde tonnen, uit het straatbeeld verdween. En daarmee ook de forse kerels, die in boven- en benedenverdiepingen de tonnen verwisselden en onvermoeibaar met hun last trap op, trap af gingen. Maar ja, ook de beste tonnentorser struikelt wel eens, en zo ook hij, die bij een bekende van ons zijn zware last naar beneden droeg.Hij wist zich aan de trap leuning vast te grijpen, doch moest de volle ton laten glippen, die luidruchtig naar beneden bolderde en pas onderaan - leeg - tot rust kwam. 'Je motter nie an dienke!' In het begin van het tweede decennium woonden wij schuin tegenover het Burger Weeshuis aan de Badhuisstraat. Hier was het genoegelijk spelen door de afwezigheid van rijtuigen en auto's, die zich maar sporadisch lieten zien. Zeeland telde in die tijd slechts twaalf auto's, werd mij verteld, welk aantal pas na het aanleggen van een klinkerweg naast de spoordijk over het Kreekrak toenam. Hoe ongelofelijk het thans ook klinkt: er werden op die 'Badhuus- weg' complete voetbalwedstrijden gehouden, b.v. tegen de Lange Zelke. Het daarvoor onmis bare, met lucht gevulde stuk leder, bestond bij die gelegenheden uit een oud tennisballetje. Indien dit tenminste niet werd afgepakt door Oom Agent, al heette die toen nog niet zó, maar wèl b.v. De Boo van Uyen - door ons herdoopt in de Booi van Juun. Deze had er slag van onze wedstrijd te verstoren, door zich in volle ren meester te maken van ons kostbaar balletje. Dan lagen de wedstrijden een tijdje stil, totdat de een of ander een ander exemplaar wist te bemachtigen: de tennisbanen naast en achter het 'Grand Hotel des Bains', zoals Brittania toen heette, waren nogal eens de ongewilde leveranciers Achter de Badhuisstraat lag de nu jammerlijk volgespoten Spuiboezem, alias de Kom, 'Waar je 's winters op de ijzers stond en 's zomers menig paartje vond gedoken in het lange gras, dat toen nog op de Kommediek was'. Deze Kommedijk was een prachtig terrein voor het 'buut met de blikken bus'. Listigerds knoopten dan van twee bosjes gras een poortje, dat je bij de achtervolging niet zo gauw in de gaten had, zodat je er een flinke smak over maakte en het nakijken had. (Wordt dit spel tegenwoordig nog gespeeld, evenals trouwens zovele andere, z.a. bij voorbeeld bikkelen, keggen, kuutjeslok of schreefje-gooien? In hun boek 'Kinderspelen en Kinderlust' van 1902') constateerden de schrijvers al, dat van de eertijds bekende 800 spelen er maar 300 over waren. Maar daarvan hadden wij geen weet; wèl was het ons bekend, dat straatvoetbal niet was toegestaan, evenmin als schreefje-gooien, dat als dobbelen werd gezien). In hetzelfde jaar 1911 stond Vlissingen op zijn kop door de vliegdemonstraties van Jan Olie slagers. Hij gaf op het latere vliegveld Midden-Reduit staaltjes van zijn kunnen, zoals 'Looping the Loop' en 'Feuille Morte'. Hiervoor had de halve bevolking plaats genomen op de Kanaaldijk 'omdat je het daar zo goed kon zien' - maar natuurlijk niet beter dan elders! De joviale Belg hield heel Vlissingen in zijn ban, en overal hoorde je het lied: 'Als Olieslagers dood is, dan krijgen wij misschien de helft van zijn centen en nog een vliegmachien', met De Cock Teerlinck, Gent; 12 dln. 17

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1979 | | pagina 19