zodat wij zes weken vrij kregen, waartegen natuurlijk van onze kant geen bezwaren
bestonden. Nadat deze stroom weer was weggeëbd, kwamen na niet te lange tijd de zorgen om
het dagelijks brood, al waren die in Vlissingen, met in zijn onmiddellijke nabijheid de ver
bouwers van bruine bonen en zeeuwse blauwen, niet zo drukkend als elders.
Toch kreeg men ook hier de schaarste te voelen, en consumeerde men er dus allerlei artikelen,
waarvan men vroeger nauwelijks gehoord had: maisbrood, kunsthoning, Argentijns vlees,
e.d. Befaamd, maar niet bemind, was de door de Regering verstrekte eenheidsworst; op straat
werd, onder de uitroep 'Uit de ton, vier cent!', gevent met gezouten haringen, terwijl er zo nu
en dan peulvruchten uit de legervoorraden werden verstrekt. Maar als er 'stellingerwten' ver
krijgbaar waren, hielden de bezitters van een wankel gebit zich liever afzijdig!
Hoewel er al in 1912 in Vlissingen een afdeling van de Nederlandsche Padvinders Vereeniging
schijnt te zijn opgericht, kwam die pas enige jaren later van de grond, toen It. t/z G.J.
Ranneft hopman werd. Hij wist de troep tot bloei te brengen, daarbij gesteund door het
bestuur, waarin o.a. de al eerder genoemde heer Zandee zat. Deze stelde de bovenverdieping
van zijn pakhuis in de Lange Zelke voor de afdeling beschikbaar, waardoor de saamhorigheid
zeer werd bevorderd, en er o.a. geregeld werd gekampeerd bij het 'watermachien' oftewel
pompstation in de duinen.
Naarmate de oorlog langer duurde, werden allerlei bepalingen ingevoerd, waarvan er één, die
het kamperen in de duinen verbood, en - zoals wij tot onze spijt moesten bemerken - ook aan
de voet van de duinen. Want nadat wij eens onze tent in goed vertrouwen tegen de binnenkant
van de duinen hadden opgezet, verscheen onverwachts de 'god van Walcheren' en gebood ons
te vertrekken; het verschil tussen in en tegen de duinen wenste hij niet in te zien. En daar hij,
als commandant van de Stelling Walcheren, het voor het zeggen had, waren wij de volgende
dag wijselijk niet meer ter plekke te vinden
Over die commandant deden allerlei verhalen de ronde, die 's mans gezaghebbend optreden
lieten uitkomen. Zo b.v., dat hij eens een rekruut beval, gebogen voor hem te gaan staan,
zodat hij diens rug als lessenaar kon gebruiken voor een blijkbaar zeer dringende missive. Het
kwam (en komt) mij echter voor, dat de verteller de klok had horen luiden, maar niet wist,
dat de klepel zo'n anderhalve eeuw geleden al in Nederlandsch-lndië hing, waar eenzelfde
verhaal over Gouv. Generaal Daendels in omloop was. Toch was de bewuste commandant bij
zijn manschappen populair. Het verhaal ging, dat hij bij een inspectie van een, in een boerde
rij gelegen detachement, zich de slaapplaats der manschappen liet wijzen, namelijk een hooi
zolder, waar hij prompt door een luik naar beneden tuimelde. Natuurlijk tot vermaak van de
soldaten, waarvan er een uitriep: 'Hai, joengers! De god is nae benêê ghedonderd!' Hoewel
de commandant dit hoorde, ging hij onbewogen verder met zijn inspectie, wat zijn
populariteit zeker ten goede kwam.
Op het terrein van 'De Schelde' stond in die jaren een rijdende kraan met 150 ton hefvermo
gen, waarvan verteld was, dat hij de grootste in zijn soort van West-Europa was. Het gevaarte
had een hoogte van 55 meter en vergde dus een hele klim om er bovenop te komen, zoals ik
uit ondervinding kan zeggen. Want om de tewaterlating van een of ander schip 'beter te
kunnen zien', negeerde ik het bord 'verboden voor onbevoegden', evenals de luide invitaties
van waarschijnlijk wél bevoegden, om als de blterug te komen; De Ruyter had immers
destijds niet anders gedaan! Weldra bereikte ik dus het horizontale gedeelte van de kraan en
zag toen de mij bekende wereld diep onder mij liggen, terwijl het schip van de helling gleed.
Het was beide erg imposant, maar zoals altijd: het hinkende paard kwam achteraan. Want
zo'n kraan heeft de hebbelijkheid, te bestaan uit alleen maar gaten, die door stukjes ijzer bij
elkaar worden gehouden; tijdens de afdaling had ik dan ook bij elke tree het gevoel, in het
luchtledige te stappen, en de onbekommerdheid van de klipgeit was niet de mijne
19