En dan was er de 16e november 1864
'de zaak tegen Cornells van H., soldaat van de 2de Kompagnie van het 3e Batallon 6e Regi
ment Infanterie, verdacht van beleediging jegens een agent van de gewapende magt in de uit
oefening zijner functie'.
Welke straffen deze boosdoeners werden opgelegd is niet bekend. Wèl, dat op 24 september
de soldaat R. van de 1C.6R.I. gestraft werd met 4 dagen cachot te water en brood:
'Als schildwacht bij het gevangenhuis met een geladen geweer op post staande, die avond van
10 tot 12 uur, die post verlaten, zijn geweer in het schilderhuis geplaatst en door de komman-
-dant der wacht op eenige afstand van daar met een meid pratende gevonden'.
Een, in niet-militaire ogen onbeduidender, vergrijp werd veel zwaarder gestraft. Op 15 juli
1865 werd namelijk bekendgemaakt:
'dat korporaal M. van 1K.6R.I. wordt gestraft met 8 dagen provoost, om den anderen dag te
water en brood. Als korporaal van aflossing van de hoofdwacht, de schildwacht aan het kan
toor bij den betaalmeester niet persoonlijk op post gebragt en denzelven zijn Consigne niet te
hebben gegeven'.
Doch behalve straffen werden er ook beloningen uitgedeeld. Men leze garnizoensorder 25 van
29 maart 1867, die als volgt luidt:
'Z.M. de Koning heeft bij besluit van den 24 dezer, no. 15, aan den sergeant W. de Rooy van
het 4 Regt. Inf. een blijk willen geven van bijzondere tevredenheid over zijn manhaftig gedrag
als detachementskommandant bij het verleenen van militairen bijstand te Noordwijkerhout
bij gelegenheid van verzet door de ingezetenen tegen de Uitvoering der verordeningen tot
wering van de vlektyphus; en goedgevonden den sergeant Willem de Rooy, als een belooning
voor hetgeen door hem bij gemelde gelegenheid is verrigt, met afwijking in zoverre van het
besluit van den 24 Junij 1852, N. 54, te benoemen tot 2e Luit. bij het 4 Regiment Infanterie.
Naar aanleiding eener aanschrijving van het M.v.O. van den 26 dezer, No. 76, een en ander
ter kennis brengende, wordt bevolen dat het bovenstaande op drie achtereenvolgende gewa
pende appèls aan de troepen zal worden voorgelezen'.
Er werd in die dagen niet alleen gelet op het bijbrengen van plichtsbesef - er werd ook gewaakt
voor het lichamelijk en zedelijk welzijn van de soldaat. De goede zorgen voor het lichamelijke
kwamen b.v. tot uiting in de strenge winters, die in de vorige eeuw normaal schijnen te zijn
geweest, als wij op de garnizoensorders mogen afgaan. Die van 25 maart 1865 bij voorbeeld
bepaalde:
'In aanmerking van de voortdurende strenge koude zullen aan al de wachten tot en met den 18
April a.s. de brandstoffen in dezelfde verhouding worden verstrekt, zooals die voor de maand
Maart is vastgesteld'.
En een goed jaar later, namelijk op 2 mei 1866, heette het, dat:
'in aanmerking van de voortdurende nachtkoude aan de wachten, die daarop volgens het
bestaande contract**) aanspraak hadden, de brandstoffen tot en met den 13den Mei zullen
worden uitgedeeld, en wel als voor de maand April is voorgeschreven'.
10