WALCHERSE UUTDRUKSELS Deze keer duiken we weer eens in de eigen herinnering en putten er een tiental uit. In het Woordenboek der Zeeuwse dialecten, dat we gemakshalve Z.W. noemen, staan enkel de nummers 57, 58, 61, 64 en 65. De andere vijf niet. Ik heb ze toch echt niet 'uut m'n duum gezoge'. Kijk zelf maar. 57. 'Ze trok ogen as meulbriefjes' In het Z.W. staat: meulbriefjes zijn be- wijsjes van de maalbelasting. In een ar tikel van mijn vader uit 1950 kreeg ik meer gegevens. Als de boer zijn koren liet malen door de molenaar, moest hij eerst een z.g. meulbriefje halen bij de schoolmeester. De molen was het eigendom van de ambachtsheer, die het maalrecht had. Die meulbriefjes waren voor hem een controle hoeveel graan de molenaar maalde. Deze kreeg voor zijn werk een vast inkomen. 58. 'Ze keek zo effen as 'n sneetje brie' Dat is wel het tegengestelde van de vorige uitdrukking en geen tekening waard. Het Z.W. noemt deze uitdrukking ook, maar zegt niets over dat sneetje brie. Ik vind het maar een vreemde vergelijking. Werd brij wel eens ooit gesneden? 59. 'j'oor wat vó je [n] oute dubbeltje' Dat werd gezegd als men iets heel schandaligs had gehoord. Gek is wel een houte dubbeltje! 60. 'Je bin me d'r een van den immer' Dat betekent zoveel als: je bent een rare snuiter. Maar wat die emmer daar nou mee te maken heeft? 61. 'Da's 'n frikmetintel zonder scheel' Een frikmetintel is een wonderlijk vrouwspersoon, dom en verwaand. Een scheel is een deksel. 62. 'Z'n 'artje klopt as 'n rottekeutel' Een vreemde vergelijking! Of is dat woord 'rottekeutel' een verbastering van een ander woord? Wie geeft de oplossing? 63. 'Je zou 'n uut de köölen nie jaege' Het Z.W. zegt: hij lijkt een onnozele Hans maar intussen! Bij het verder doordenken over het uit-de-kolen-jagen, kwam ik tot deze conclu- 20

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1981 | | pagina 22